Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/97

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
79

hebben wilde, omdat ze van het koper gemaakt waren, hetwelk misschien uit de mijnen dezer bergen gegraven was. Want hij was zeer slim en schander, en antwoordde daarom ook : „Ja, ik wil u wel één van mijne drie centen geven, als gij mij een boog geven wilt, waarmede ik iederen vogel waarop ik schieten wil, kan raken.”

Hierop bood de grauwe man hem dadelijk, voordat Frits kon zien vanwaar hij het nam, een fraaien boog aan, die weldra nog eens zoo lang werd dan de kleine Frits zelf was. Nu zeide Frits: „Ja, voordat ik u betaal, moet ik beproeven of de boog goed is.” Hij schoot nu naar een blad van een' verafgelegen boom, dat wegvloog, even alsof het er nooit aan gezeten had. Frits gaf hem nu met blijdschap zijnen cent. De grauwe man hernam hierop: „Gij hebt juist niets buitengewoons begeerd; neem u in acht, en kies bij den tweeden cent iets dat beter is.”

„Ja, wacht maar!” dacht kleine Frits. „Gij ziet dat ik zelf niet dansen kan, omdat mijne beenen scheef gegroeid zijn; echter zie ik het gaarne doen, en ik ben ongemeen verheugd wanneer ik andere menschen regt vroolijk zie rondspringen. Daarom begeer ik voor mijn' tweeden cent niets dan eene viool, waarop alles dansen moet, als ik er op speel, of men wil of niet.”

De grauwe man gaf hem, naar zijnen wensch, nu ook eene viool, met een strijkstok daarbij, zonder dat Frits wederom had kunnen bemerken vanwaar hij haar genomen had. Hij sprak hierbij tot hem : „Dat was