9. De straf van de openbare ten toonstelling aan de kaak (carcan), zoo als die volgens het Code Pénal wordt uitgevoerd, wordt afgeschaft.
De straf zal, in alle de gevallen, waarin dezelve bij het Code Pénal voorkomt, worden vervangen, het zij door de straf van openbare Geeseling, hetzij door eene te Pronkstelling op het Schavot, voor zoodanigen tijd en op zoodanige wijze, als bij het vonnis zal worden bepaald, hetzij door eene Eerloosverklaring.
In de keus van welke straffen de Regters zullen acht geven op den aard der misdaad, den Persoon des misdadigers, en de verzwarende of mitigerende omstandigheden, bij de misdaad hebbende plaats gehad.
10. De straf van Eerloosverklaring, bij art. 9, vermeld, zal dezelfde gevolgen hebben, als die bij het Code Penal aan de Degradation Civique zijn toegekend; zullende dezelve ook in de plaats der laatstgemelde straf subïntreren.
11. De straf van Dwangarbeid voor eenen bepaalden tijd (travaux forcés à tems), wordt afgeschraft, en in de plaats daarvan ingevoerd de straf van Confinement in een Rasp- of Tucht- of Werkhuis, voor een’ tijd, door den Regter te bepalen, niet te bovengaande den termijn van vijftien achtereenvolgende jaren: onverminderd de straf, hetzij van openbare Geeseling, te Pronkstelling of Eerloosverklaring, (welke conform het gestatueerde bij art. 9), de Kaakstraf, (carcan) zullen vervangen.
12. De Regters zullen voortaan bevoegd zijn, om in misdaden van mindere aangelegenheid, of ook wanneer de misdadiger, hetzij uit hoofde zijner jonge jaren, of wel wegens de verleiding van anderen tot het misdrijf, of om andere favorabele omstandigheden, eene aanmerkelijke mitigatie van straf mogt verdienen, als dan den tijd van confinement ook beneden de vijf jaren, zelfs zonder te Pronkstelling, te mogen bepalen, daaromtrent handelende met de meest mogelijke omzigtigheid.
13. Bij het bepalen der straffen tegen schuldigen aan de misdaad van valschheid, wordt aan den Regter de bevoegdheid gegeven, om, naarmate van de zwaardere of ligtere omstandigheden, de straf van het Brandmerk, bij de Wet bepaald, al of niet aan den misdadiger op te leggen.
14. Bij het beoordeelen en straffen van misdaden, vóór dato dezer, onder het volledig bestaan der Fransche Wet gepleegd, zullen de vorengemelde veranderingen en modificatiën mede worden in acht genomen; zoodanig echter, dat de misdadiger daardoor nimmer zal mogen worden bezwaard, en de straf van de Kaak (carcan), in dat geval, door geene zwaardere dan die van te Pronkstelling op het Schavot, zal kunnen worden vervangen.