Geregten en Vredesregters, in het hoogste ressort gewezen, van welke geen appel, maar cassatie, werd geadmitteerd, zal men mogen appelleren aan het Hoog Geregtshof, te dien effecte, dat het Hof, bevindende, dat de behandeling der zaak aan wezenlijke nulliteiten laboreert, of dat, in de toepassing der Wet, kwalijk is gehandeld, het vonnis, waarvan geappelleerd is, zal annuleren, de geheele zaak op nieuw onderzoeken, en daarin, hetzij bij een en hetzelfde arrest, hetzij, wanneer de zaak te omslagtig zijn mogt, bij een tweede arrest, zoodanige uitspraak doen, als hetzelve in goede justitie zal bevinden te behooren.
21. Geene Advijsen of Uitspraken, Arresten, Appointementen en Bevelschriften, van welken aard die ook zouden mogen zijn, van den Franschen Staatsraad, het Hof van Cassatie of andere Fransche Autoriteiten, tegen Ingezetenen van de Verëenigde Nederlanden, na den 21tten November 1813 geëmaneerd, zullen worden gerespecteerd, of eenig gezag van gewijsde hebben, of van eenige verbindende kracht zijn.
22. Ten einde echter aan de Ingezetenen gelegenheid te geven, om het regt, dat zij eenmaal verkregen hebben, om het middel van Cassatie te beproeven, voort te zetten, worden de eerste en tweede Civiele Kamers van het Hoog Geregtshof, bij deze, gequalificeerd, om in de Civiele zaken, in welke Ingezetenen der Vereenigde Nederlanden zijn betrokken, en die door het hof van Cassatie te Parys zijn gecasseerd, en naar een ander Hof of Geregt zijn gerenvoijeerd, in het hoogst ressort, regt te spreken: ten welken einde de gemelde zaken, binnen den tijd van drie maanden, aan het Hoog Geregtshof der Vereenigde Nederlanden moeten worden overgebragt, of zal anders in Cassatie zijn vervallen.
23. Door den Eersten-President van gemeld Hoog Geregtshof zullen drie Leden tot Commissarissen worden benoemd, voor welke de civiele zaken, waarin Ingezetenen der Vereenigde Nederlanden betrokken zijn, en die, met opzigt tot derzelver admissie in cassatie, voor de Kamer der Rekwesten van het Hof van Cassatie te Parijs zijn hangende, alsmede die, voor welke de termijn, om zich in cassatie te kunnen adresseren, nog loopende is, in de eerste plaats bij rekwesten, en dat wel uiterlijk binnen die maanden, op pœne van verstek, zullen gebragt worden, ten einde door dezelve Commissarissen, volgens artikel 7 der Fransche Wet, van 20 April 1810, worde onderzocht en uitgemaakt, of dezelven al of niet in cassatie behooren geadmitteerd te worden. En zullen voorts, in gevalle van admissie, ook alle zaken verder, voor de twee meergemelde Kamers, volgens de Wet geïnstrueerd en daarin bij dezelven uitspraak worden gedaan, als naar behooren. 24. Indien echter een arrest van de eerste of tweede civiele