Naar inhoud springen

Pagina:Stedman, Reize naar Surinamen en Guiana Vol 1 (1799).pdf/345

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lyk begonden de straalen van een schitterende zon dwars door de takken der boomen heen te schieten, en aan de bladeren een gouden glans te geven. Toen voeren wy de Carmoetibo-Kreek, die zeer naauw wierd, weder bovenwaarts op. Dit duurde tot den middag, wanneer wy rook ontdekten, en eindelyk kwamen wy aan den mond van de Wana-Kreek, die in de Rivier Maroni uitloopt, en het geen de plaats der bestemming was, alwaar echter het krygsvolk nog niet was aangekomen. Aan de overzyde, waaren eenige Neger-Jagers gelegerd, die de krygsbehoeften bewaarden.

Een van deeze Jagers een Armadil, of Tatou, een dier, in Surinamen den naam van Capasce dragende, gedood hebbende, zal ik deeze gelegenheid waarneemen, om denzelven te beschryven. Hy word zomtyds gepastelyk het geharnast varken genoemd. Zyn kop en ooren gelyken veel naar die van een gebraden varken. Zyn geheele lyf is met schubben bedekt, zo als die op een schild zyn afgebeeld, en hebbende de gedaante van beweegbaare ringen, even als de Que-que, een dier, waar van ik reeds gesproken heb. Deeze ringen loopen over elkander, uitgenomen op de schouders en op het gat; zy zyn met eene beenachtige zelfstandigheid bedekt, even als de kop van een schildpad, en waar aan zommigen den