Pagina:Stijl vol 01 nr 09 p 102-112.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nieuwe schilderkunst — of het redelijk denken dit ook al dan niet erkent. Zoo zien we, dat het redelijk denken zoowel als de schilderkunst van heden niet wil het schoone om de schoone gevoelens die het op kan wekken, maar het schoone als het ware d.i. de beelding van enkel (aesthetische) verhouding — (zie inleiding).
Hoewel in de Nieuwe Beelding het ware sterk naar voren komt, blijft ook de Nieuwe Beelding schoonheid beelden. Zoo blijft zij, als alle kunst, nog betrekkelijk, nog eenigszins willekeurig: zoodra zij zòo volstrekt zou worden als het universeel beeldingsmiddel toelaat, zou zij de grens der kunst overschrijden, zou zij van het terrein der kunst op dat der waarheid komen. (4).
De Nieuwe beelding beeldt het schoone als het ware (5) door het volstrekte in haar beeldingsmiddel: zij beeldt het ware als het schoone (d.i. verbetrekkelijkt door het schoone) door het rythme der compositie en de betrekkelijkheid waarin zij het beeldingsmiddel doet verschijnen (zie art. IV blz. 44).
De kunst blijft betrekkelijk, al verheft het tijdsbewustzijn zich al meer en meer tòt het universeele, en al komt de intuitie — de oorsprong aller kunst — vàn het universeele: door eenheid van innerlijkheid en uiterlijkheid blijft de kunstenaar steeds mensch, en kan zich dus niet geheel boven het subjectieve plaatsen. (6).
De volwassen mensch kent niet meer het objectieve zien van het kind. Kinderen en kinderlijke volkeren (7) objectiveeren hun innerlijkheid (hun onderbewustzijn) nog zuiver, maar zij missen de bewustheid van den volwassen mensch, doordat zij cultuur missen. Door hun onbewustheid beelden zij intuitief het algemeene, maar het abstracte (in deze artikelen aangeduid door het universeele, d.i. de diepste verschijning van alle dingen) beelden zij niet. (8).
Het schoone als het ware dan kan niet in bepaaldheid gebeeld worden door het natuurlijke: vorm en natuurlijke kleur begrenst tot het individueele en verbergt het ware in die màte, dat dit niet dan vaag tot uitdrukking komt.
Vorm en natuurlijke kleur bindt — beeldend gezien — aan het individueele, belemmert de zuivere ziening van het universeele. Ook associeeren onze bizondere gevoelens en gedachten (die weder op bizondere ervaringen gebaseerd zijn) zich met hetgeen we zien. Hoewel de aanschouwer gedeeltelijk den indruk van het geziene bepaalt, is het toch ook het geziene, dat door zijn verschijningsvorm iets bepaalds tot ons zegt. Zelfs de meest volkomen, de meest algemeene vormen, de geometrische, drukken iets bepaalds uit. (9). Dit bepaalde (het individueele) in de beelding zooveel mogelijk op te heffen, is de taak der kunst, is hetgeen alle stijlbeelding inhoudt (zie art. II).
Het terrein der kunst is dus een terrein van strijd tegen het individueele. Ook in het leven en in de zichtbare natuur is strijd tusschen het universeele en het individueele, doch, — in tijd — blijft in het uiterlijke leven het universeele nauwer gebonden aan en in het individueele dan in het abstracte leven, van welk leven de kunst de beeldende uitdrukking is. De vereeniging nu van het universeele (voor zoover het dan in den mensch ontwikkeld is) met het individueele (voor zoover het in den mensch gerijpt is) baart tragiek: de strijd van het een en het ander is de levenstragedie. Zij ontstaat door de ongelijkheid in de verschijning 104