Pagina:Stijl vol 01 nr 12 p 140-147.djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Zij toont, dat na het onevenwichtige het evenwichtige mogelijk wordt; zij toont, dat voor het gerijpte individu niet langer uitleven in het meest uiterlijke of onvruchtbaar (denkbeeldig) leven in het individueel-innerlijke noodzakelijk is — dat de tragiek van het leven te boven gekomen kan worden, voorzoover dit dan — in tijd — mogelijk is (zie art. VIII).
Daartoe heeft elk individu slechts te erkennen hetgeen de Nieuwe Beelding in bepaaldheid naar voren brengt, n.l. dat eenheid, evenwicht, slechts ontstaat door (verinnerlijkte) natuur en (tot bepaaldheid gekomen) geest — niet door natuur en natuur. Ook de geheele evolutie houdt in, gaan van natuur tot geest, niet gaan van natuur tot natuur. Zoo ook de maatschappij: als zij evolueert naar meerdere uiterlijkheid is hare evolutie slechts schijn; alleen als zij naar den geest hare ontwikkeling voortzet, evolueert zij inderdaad.

AESTHETISCHE BESCHOUWINGEN V.

DOOR V. HUSZÀR.

[auteursrechtelijk beschermd tot 1-1-2031]

147