Pagina:Stijl vol 02 nr 02 p 013-019.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voor ons. Onze verschillende individueele bepaaldheden groeien tot het ééne bepaalde, naarmate het individueele in ons rijpt, naarmate het universeele in ons domineert.
De eene (individueele) bepaaldheid is — in tijd — niet meer- of minderwaardig aan de andere: elke (individueele) bepaaldheid is — tijdelijk — het ware voor ons. Maar daarom doodt ook elke volgende (individueele) bepaaldheid de voorgaande, en is de graad van klaarheid, waarin we het ééne bepaalde — in tijd — zien, niet willekeurig: het voor ons bepaalde regelt zich naar den tijd. 1)
Individueel gezien, schijnt het (ééne) bepaalde vaag, het onbepaalde reëel. 2)
In tijd is het (eene) bepaalde abstract, het onbepaalde concreet.
Objectief gezien (voor zoover mogelijk dan) — in tijd — is het (eene) bepaalde abstract-reëel. (N.B. art. III).
Evenredig aan den aard van ons bewustzijn, is het objectieve of het subjectieve, het universeele of het individueele, het abstracte of het concrete voor ons het bepaalde. 3)
Zoo is ons leven en ook onze kunstuiting afhankelijk van ons begrip van het bepaalde. 4)
Het bepaalde — in het algemeen — eischt bepaaldheid, klaarheid d. i. het moet tot klare uitdrukking gebracht worden, wil het werkelijk als het bepaalde verschijnen. 5) Volgens dezen eisch beeldt de kunst in mindere of meerdere klaarheid, òf het (eene) bepaalde òf dat waarin en waaraan het (eene) bepaalde verschijnt.
In kunst moet het relatief bepaalde, d. i. de meerdere of mindere bepaaldheid, waarin het (ééne) bepaalde tot uitbeelding gebracht wordt, in klaarheid gebeeld worden.
Elke tijd heeft zijn (relatieve) bepaaldheid in klaarheid gebeeld — en daardoor (min of meer) het (eene) bepaalde. Dit is de kracht der kunstuiting. Alle kunst streefde naar klare uitdrukking van het ééne bepaalde: door het onklare heen werd het min of meer bepaald getoond.
Als het getoond kon worden door beelding van het onbepaalde (concrete), moet het daarin of daaraan beeldend verschijnen. Het verschijnt daarin en daaraan dan ook als het onveranderlijke, en dit onveranderlijke is evenwichtige verhouding. 6)
Waar het onbepaalde (concrete) zich door lichamelijkheid beeldt, is dàtgene, waardoor het (eene) bepaalde zich beeldt, evenwichtige verhouding door stand, afmeting en waarde van kleur en vlak(lijn). 7)
Het is doordat evenwichtige verhouding zich in het zichtbare (hoewel gesluierd) werkelijk beeldt, dat we de (diepste) schoonheids-ontroering ervaren, het is de beelding, de tot-bepaaldheid-stelling van die verhouding wat alle kunst tot kunst maakt. 8)
In de natuurlijke schilderkunst kunnen dingen daarbij in klaarheid zoowel als in vaagheid gebeeld worden, het principieele is slechts dat evenwichtige verhouding tot bepaaldheid gesteld wordt. Zoo is bij Thijs Maris het vage niet louter vaagheid: de dingen verschijnen in vaagheid, maar deze is tot zekere bepaaldheid gesteld. Zoo is bij Jan Steen het beelden in bepaaldheid van de dingen geen louter beelden der visueeele verschijning ervan: hij stelt het lichamelijke der dingen (N.B. art. IV) tot zekere bepaaldheid.

15