Pagina:Stijl vol 02 nr 02 p 013-019.djvu/4

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


In kunst is — onbewust of bewust — het bepaalde (d. i. hetgeen beeldend bepaald is) het objectief bepaalde: de verhoudingsbeelding is steeds het principieele, niet de beelding der dingen.
En de schoonheidsontroering is sterk, naarmate de verhouding in bepaaldheid gebeeld is, en diep, naarmate die beelding evenwichtig is.
De consequentie van deze waarheid heeft de schilderkunst, in haar cultuur, tot het uiterste doorgevoerd: zij is ten slotte gekomen tot beelding van enkel verhouding. Enkel verhouding (N.B. inleid. blz. 3) wil — in schilderkunst — natuurlijk niet zeggen verhouding zonder meer, dàn zou de beelding geen „kunst” zijn. De verhoudingsbeelding moet aan alle æsthetische eischen voldoen, wil zij inderdaad „kunst” zijn, en in ons het æsthetisch moment opwekken.

Door gegroeid te zijn tot beelding van — in dezen zin — enkel (æsthetische) verhouding, is de schilderkunst rijp geworden samen te gaan met de bouwkunst. Deze stond, uit haren aard (mathematisch-æsthetische verhoudingsbeelding) vanaf de oudste tijden hoog boven haar zusterkunsten uit. Vertolkte zij dezen aard ook al niet steeds bewust en was hare verschijning ook een gevolg van de noodzakelijkheid en de eischen der praktijk, zij stond voorheen hoog uit boven het natuurlijke der beeldhouw- en schilderkunst. 9)
Tot op heden kent de beeldhouwkunst nog slechts verstrakking van vorm (Archipenko), slechts de schilderkunst (Nieuwe Beelding) bracht de beelding van enkel verhouding naar voren.
Daarmede is deze schilderkunst geen aanvulling van de bouwkunst geworden: zij is niet constructief, 10) zooals de bouwkunst. Construeerende zonder constructief te zijn, en vrij in haar uitbreidingsbeelding, kan de Nieuwe Beelding de meest evenwichtige beelding van enkel verhouding zijn. De bouwkunst stelt steeds afgeslotenheid 11): het bouwwerk stelt zich als ding tegen de ruimte (de massabouw heft dit eenigszins op). Ook kan de bouwkunst, door haar constructief karakter en gebondenheid aan eischen der materie, de voortdurende, elkander opheffende tegenstellingen van stand, afmeting en kleur (waarde) niet zoo consequent doorvoeren als de schilderkunst.

Eischt het bepaalde bepaaldheid, 12) zoo moet de verhoudingsbeelding in kunst tot bepaaldheid gesteld worden. In schilderkunst geschiedt dit door bepaaldheidstelling van de kleur zelve en van de kleurvlakken (N.B. art. III en IV). Dit laatste bestaat in het tegengaan van de vervloeiing van de kleur, in het maken van een grens — hoe dan ook, door vlakken-(waarde) tegenstelling of door lijn. De lijn is eigenlijk als bepaling der (kleur)vlakken, te beschouwen en daarom van zulk een groot gewicht in alle schilderkunst. Evenwel komt de beelding tot stand door de vlakken en kon Cézanne zeggen dat schilderkunst niets anders is dan tegenstelling van kleur. De beelding kunnen we echter ook van de zijde der lijn zien: de vlakken, in scherper tegenstelling toch, vormen lijnen. In natuurlijke schilderkunst komen we dan tot het begrip „vorm” en kunnen we van de tot bepaaldheid gestelde kleur, (o. a. met Gauguin) zeggen dat vorm geven het principieele van schilderen is. De vorm — in dezen zin — bepaalt de kleur: naarmate de vorm meer gespannen is, zal de kleur meer bepaald zijn.

16