Naar inhoud springen

Pagina:Stijl vol 03 nr 03 p 027-032.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Z. Die nieuwe mensch moet inderdaad geheel „anders” zijn dan die van voorheen. De „nieuwe mensch” verricht alle materieele werkzaamheden, maar hij verricht ze uit „noodzaak”. Hij verricht ze evengoed, maar hij staat er anders tegenover. Hij leeft in het materieele zonder er op de oude wijze van te genieten of er door te lijden: hij gebruikt zijn physiek als een perfecte machine .... zonder zelf machine te zijn. Dit is juist het verschil: voorheen was de mensch zelf machine, nu gebruikt hij de machine, ’t zij zijn eigen physiek of de door hem gemaakte machine. Deze laatste laat hij zooveel mogelijk den ruwen arbeid doen, zich zelf concentreerende op het innerlijke. In hoogste instantie is hem ook zijn ziel „machine”: hij zelf wordt bewuste geest. In kunst laat dit verschil zich omschrijven als: de oude kunst is onbewuste beelding van harmonie door bewustheid in het materieele, de nieuwe daarentegen: beelding van zuiver evenwichtige verhouding door bewustheid van geest.
Y. Ik zie van den nieuwen mensch, in dezen zin, nog weinig verschijnen!
Z. Ik stel dezen nieuwen mensch als „type”; in de werkelijkheid verschijnt dit type nu nog verbetrekkelijkt .... maar het verschijnt! En het is heel logisch, dat zij, in wie het verschijnt, vreemd staan tegenover den mensch-van-voorheen, vreemd tegenover diens uitingen, kunst, enz. Zoo staan zij „vreemd” b.v. tegenover deze kerk.
Y. Zij geeft mij toch een heel bizonderen indruk van grootheid en ernst en rust .... iets zooals de sterrenlucht, dezen avond, mij ook gaf.
Z. Zeer zeker, maar daàrin zijn we het volkomen eens. Deze dingen. grootheid, ernst, rust, zijn fundamenteel, zij zijn, au fond, niet aan een zekere verschijning gebonden. Maar waardoor ontving u dien indruk? Door de vormen soms, die nu trouwens in den avond al gedeeltelijk op den achtergrond raken? — Door wat in de vormen gesluierd is, en dat nu meer dan overdag naar voren komt, is het dat dit fundamenteele zich beeldt. En als u meer bewust uw schoonheidsontroering beleeft, of, wat hetzelfde is, meer zuiver beeldend ziet, zult u me toestemmen dat dit fundamenteele zeer door den vorm beinvloed, gekleurd wordt.
Y. En als vorm het niet doet zijn wij het weder die deze dingen sluieren? Ik herinner me hoe u aantoonde dat we het geziene zelf omscheppen .... toen bij de sterren, die we zelf tot vormen verbinden!
Z. Zeker; zoo valt een eigenaardig verschil te constateeren. Bij de sterrenlucht waren we minder aan vorm gebonden, maar konden gemakkelijk in vorm scheppen vervallen. Bij deze kerk daarentegen zijn we meer door vorm bepaald in onze ziening, maar kunnen moeielijk komen tot vorm scheppen. Het verschil is ten slotte dit: bij de kerk worden we door een ander, bij de sterrenlucht door onszelf gebonden!
Y. Zuivere schoonheid ging meer van de sterrenlucht voor mij uit! De indruk van deze was „anders” dan die van dit gebouw, maar precies kan ik het niet onderscheiden. Soms zou ik geneigd zijn het èen, dan weer het ander te prefereeren.
Z. De gewaarwording is ook zeer gecompliceerd. We hebben zoowel met onszelven als met hetgeen we waarnemen te rekenen; expres zeg ik hetgeen we „waarnemen”, niet: hetgeen we „zien”. Want àl onze zintuigen werken onwillekeurig mede. Het ware is in alle dingen op andere wijze en het is in alle menschen op andere wijze: vandaar is het goed dat er velerlei dingen en velerlei menschen zijn .... zòo komen we tot volledige waarheid.

28