Pagina:Stijl vol 03 nr 03 p 027-032.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Y. Zou er dan geen eenheid onder de menschen mogelijk zijn? Er zijn toch „stijlen”!
Z. Bij groepen zijn de menschen, tijdelijk betrekkelijk „een”, vandaar kan een „stijl” bestaan. En bij groepen zoeken zij den vooruitgang ... de eene groep passeert de andere: zòo bestaat er oud en nieuw, naast elkaar.
Y. In gebouwen blijft het oude wel heèl lang voortleven ....
Z. Als er niets bizonders gebeurt met zoo’n gebouw, ja!
Y. Dit gebouw voert me terug tot „andere” tijden .... hoe schoon ik het ook vind!
Z. Inderdaad. Zoodra we, om zoo te zeggen, over onze eerste schoonheidsontroering heen zijn, worden we bepaald tot een gedachte van voorheen. We zien zekere „stijl”-vormen, die ons niet eigen zijn. Stijlvormen hebben min of meer iets beschrijvends.
X. Maar het beschrijvende kán toch ook schoonheid zijn?
Z. Het kan schoonheid zijn, maar de zuiver beeldende schoonheid wordt door het beschrijvende geschaad. Het beschrijvende is van den tijd en wisselt, wisselt aldoor. Alle verschijning wisselt, alles beweegt, alles vloeit, zooals reeds in de oudheid gezegd is. Alles verandert, ook wij .... wij zijn telkens een ander. —
Y. Is dit niet tragisch? Waar is onze hoûvast?
Z. Uiterlijk is het tragisch, innerlijk is het geluk. Want het beweeg is niet nutteloos. Diep in het veranderlijke .... dàar is het onveranderlijke. Dàt is van alle tijden. Het openbaart zich als de zuiver beeldende schoonheid. Deze schoonheid alleen — hier, in dit gebouw door allerlei vormen gesluierd — is voor ons levende realiteit. Het is het universeel schoone. Het streven der Nieuwe Beelding nu is dit in klaarheid naar voren te brengen. Alle stijlvormen hebben gediend om het langzamerhand te ontsluieren. Ten slotte kwam evenwicht zuiver tot beelding, door zuivere middelen: door de verhouding in stand en afmeting van het rechte.
Y. In bouwkunst lijkt mij dit juist zoo uitstekend te kunnen!
Z. Zoo lijkt het ook mij. In de praktijk zijn er natuurlijk groote moeilijkheden Maar die zijn te overwinnen.
Y. Als de tijdgeest in alles erop wijst dat zij het klare wil, waarom blijft de kunst, over 't algemeen, nog ten achter?
Z. Ja .... waarom moet het universeel schoone in kunst bedekt blijven verschijnen, terwijl men in wetenschap b. v. naar alle mogelijke klaarheid streeft? Waarom blijft de kunst steeds de natuur volgen, waar alles er van àf gaat? Waarom treedt zij niet op als het „andere” van de natuur? — En welke kunst is meer geschikt om ons voortdurend het „andere van de natuur” voor oogen te stellen? Is er èen kunst die ons meer omringt? — Het is de groote taak der bouwkunst ons voortdurend het universeel schoone klaar voor oogen te stellen en in dien zin samen te werken met beeldhouw- en schilderkunst als één geheel. Als deze idee de idee der menschheid wordt, zal zij zich verwerkelijken en het oude valt vanzelf weg: al is de steen ook nog zoo duurzaam! — Een nieuwe gedachte openbaart zich als een nieuwe verschijning. Hoe het oude zal verdwijnen, we weten het

29