heeft de kunstenaar moeite zich te stellen als zuiver werktuig der intuitie, dat is van het universeele in hem. Hij moet zich steeds min of meer in de techniek, in de uitvoering, vermoeien en al arbeidende verslapt het universeele zich min of meer in zijn eigen individualiteit.
X. Maar de kunstenaarshand is toch alles?
Z. U rekent met de oude kunst: in deze was de kunstenaarshand alles — juist omdat in de oude kunst het individueele zulk een groote plaats inneemt. Het universeele blijft gesluierd in de oude kunst. De nieuwe kunst eischt een nieuwe techniek. Exacte beelding eischt exacte middelen. Wat is meer exact dan machinaal gemaakt materiaal? De nieuwe kunst heeft behoefte aan knappe technici. De nieuwe tijd zoekt reeds: er is gekleurd beton, er zijn gekleurde tegels, maar er is nog niets dat in de Nieuwe Beelding te gebruiken is. Tot zoolang zal de nieuwe kleurbeelding in de architectuur wel met „verf” door werklieden uitgevoerd moeten worden.
Y. Maar wordt ’t dan niet iets geheel anders, ook al geeft de kunstenaar de kleur aan: een copie van een schilderij of ander kunstvoorwerp is toch steeds iets ánders dan het origineel?
Z. Dat komt door de samengestelde techniek en ’t individueele van den kunstenaar. Oude kunstvoorwerpen hebben soms bovendien nog een onbekende techniek en andere of veranderde materialen. Evenwel, een goede copie is al heel moeilijk van het origineel te onderkennen — daar profiteeren veel kooplui van! En bovendien, ik zeide U reeds, de kunstenaar der Nieuwe Beelding wenscht ’t ook „iets anders” dan hij ’t doet!
Y. Als een kunstwerk het universeele meer in-bepaaldheid gaat uitbeelden en het indivieele niet meer domineert zou een copie er van gemakkelijker te maken zijn?
Z. Het zou even moeilijk zijn, maar er zou kans zijn dat zij beter slaagde: juist omdat alles meer te controleeren is.
Y. Dat zou ’t dan eer moeilijker maken!
Z. Een copie naar een naturalistisch schilderij zal in elk geval eerder iets „gelijken”!
X. Maar door de veranderde werkwijze zal het persoonlijke in de uitvoering dat een kunstwerk kenmerkt toch vervallen?
Z. Dat is juist een reden dat de Nieuwe Beelding als „stijl” verschijnen kan. In de groote stijlperioden verviel de „persoon” en was de algemeene tijdsidee de kracht die de kunst tot uitdrukking bracht. Zoo gaat het ook thans. Het werk gaat hoe langer hoe meer door zichzelf spreken: de persoonlijkheid verplaatst zich, elk kunstwerk wordt een persoonlijkheid, in plaats van elke kunstenaar. Elk kunstwerk wordt een andere uitdrukking van het eene.
X. In die tijden werden de kunstwerken ook door niet-kunstenaars „uitgevoerd”, maar bezielde de tijdsidee niet allen?
Z. Of de algemeene schoonheidsemotie in allen werkte is moeilijk te bewijzen of te weerleggen. Ik betwijfel echter of de slaven in Egypte die aan de Pyramiden werkten wel erg van de tijdsidee doordrongen waren. Toch ontstonden daar kunstwerken, voor mij grooter dan die der middeleeuwen bijvoorbeeld, toen de tijdsidee reeds wat meer algemeen in de menschen bewust was.
Y. Zoodra de tijdsidee in den mensch meer bewust wordt, treedt ook juist zijn persoonlijkheid weer naar voren!
Pagina:Stijl vol 03 nr 08.djvu/5
Uiterlijk
Deze pagina is proefgelezen
67