Pagina:Stijl vol 03 nr 08.djvu/6

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Z. Juist, dan verliest de tijdsidee zich al heel spoedig in de individu — zoòlang tot de tijdsidee gerijpt is in den enkeling: dàn herneemt zij weder haar universaliteit, het „persoonlijke” wordt op den achtergrond geschoven.
In de Nieuwe Beelding wordt het persoonlijke steeds meer overbodig. Hoe meer het schilderij der Nieuwe Beelding overgaat in de realiteit zelve, hoe meer de Nieuwe Beelding in de geheele architectuur komt, hoe meer de persoonlijkheid op den achtergrond zal gedrongen worden.
X. De schilderkunst zal dán iets hebben van wat wij nu ornamentkunst noemen?
Z. In de techniek slechts zal zij daar iets van hebben: in wezen en uitdrukking zal zij geen ornamentkunst zijn. Ornamentkunst vult, bedekt, versiert: de nieuwe kleurbeelding in architectuur is levende realiteit als schoonheid.
Y. U wilt de machine, het machinaal-gemaakte en werklui of technici toch slechts als middelen gebruiken?
Z. Natuurlijk. De kunstenaar moet alles beheerschen om tot de hoogste schoonheid te komen. Dat sluit evenwel niet uit, dat, zooals ik reeds eerder gezegd heb, de mensch ook zonder kunstenaar te zijn schoonheid voort kan brengen door zich zuiver door principieele wetten als die van evenwicht, noodzaak en nut bijvoorbeeld, te laten leiden.
Y. Dit is dan de schoonheid die ook de natuur ons toont?
Z. Dat hangt af van den aard van de voortgebrachte schoonheid: een rustiek hutje staat dicht bij de natuur, een modern ingenieurswerk niet. Hierin is de mensch gedwongen reeds eenigermate evenwichtige verhouding tot uitdrukking te brengen.
Y. ’t Is waar: zoo iets kan schoon zijn en toch is er geen kunstenaarshand aan geweest!
Z. U ziet, de kunstenaarshand is niet zoo geheel onmisbaar!
Y. Maar in muziek dan: er zijn instrumenten, maar de kunstenaar moet ’t zelf doen!
Z. Dat geldt weer voor de oude muziek: de nieuwe muziek stelt andere eischen. Hoe meer de muziek tot zuivere uitdrukking van evenwichtige verhouding, tot beelding[-]in-bepaaldheid van het universeele zal komen, hoe meer zij zich beperkt zal vinden door de bestaande instrumenten. Men zal naar andere instrumenten zoeken, of naar — de machine!
Y. Om, zooals in schilderkunst, het individueele te vermijden?
Z. Om het domineeren van het individueele te boven te komen. Welk een gespannenheid eischt ’t niet van spelers en dirigent om tijdens een concert niet te verslappen. Zou ’t niet prachtig en veel zekerder zijn als men een machine kon uitvinden waaraan de componist, de eigenlijke kunstenaar, het werk kon overgeven?
X. Maar dan zou er iets aan mankeeren. Denk bijvoorbeeld aan een viool. De beste nieuwe viool heeft niet die klank die een oude, bespeelde viool heeft!
Z. Hetgeen u zegt geldt misschien voor oude muziek. Van oude muziek en van violen heb ik geen verstand, maar de muziek van de jasband bevalt me meer: de oude harmonie is er althans in onderbroken. Dat is al een begin. De nieuwe concertmuziek is bezig hetzelfde te doen op andere wijze.
Y. Omdat ik voel dat de nieuwe schoonheid een geheel andere schoonheid is dan we tot nog toe kenden, kan het zijn dat andere middelen en andere werkwijzen in de kunst noodig worden. Maar.... we zien toch niet alleen: er komt veel tot ons door gevoel! Werkt misschien het zichtbare onzichtbaar op ons in? Ik denk nu ook aan een nieuwe 68