wetenschappelijke hyphotese, een ethertheorie, die inhoudt dat de materie bij menschelijke aanraking een blijvende verandering ondergaat die afhankelijk is van de innerlijke gesteldheid van den aanraker. Volgens deze hyphotese zou het niet hetzelfde zijn of de kunstenaar zijn schoonheidsemotie als ’t ware ontlaadt op ’t doek of op de muur òf dat een werkman gedachteloos er verf op smeert!
Z. Het is de vraag of we die verandering in de materie kunnen zien. De occultisten leeren zelfs dat iets van de sfeer van den aanraker het voorwerp bijblijft. Als dit zoo is zou het vreemde gevoel dat we in museums van oude kunst kunnen hebben ook zoó te verklaren zijn, dat de oude sfeer zich tegen de nieuwe verzet en omgekeerd. Hoe ’t zij, innerlijk en uiterlijk zijn innig saamgeweven: wat ons een „ding” toeschijnt is ook een kracht, zooals de mensch een andere kracht — en ook een ding — is. De eene kracht kan de andere aanvoelen, dat is best mogelijk. Maar zekerheid hebben we niet.
Is ’t niet veel beter ons bij het zekere te bepalen? Onze zintuigen zijn voor het physieke, niet voor de ether — of astrale sfeer. Laten we ons bepalen tot hetgeen uiterlijk verschijnt zoolang we geen diepere of andere zintuigen hebben. Wat we niet kunnen waarnemen is een kwestie van weten of voelen. Het hooger weten is voor ons betrekkelijk en van het individueel voelen is alleen physiek voelen een algemeene bepaaldheid. Het universeel gevoel, dat bepaald is, staat boven alle gevoelens uit: het kan alleen zich openbaren als de bizondere, individueele gevoelens niet meespreken. Daarom schakelt de nieuwe kunst deze dan ook uit.
X. U schakelt dus niet ’t geheele gevoel uit?
Z. Het gevoel wordt anders, evenals de schoonheid anders wordt.
Y. Onze gewone gevoelens zijn onzeker: inderdaad.
Z. ’t Leven heeft slechts twee uitdrukkingen waarop men, bij zuiver zien, bouwen kan: de handeling en de beeldende verschijning. De zuivere beeldende verschijning zouden we kunnen noemen de verstilde handeling en de verstilde-uiterlijke-beeldende verschijning. Deze houdt alles in en alles gaat van haar uit: tòch beweegt zij niet. Zij is de beweging in zuiver evenwichtige verhouding, die rust beeldt. Handeling zoowel als beeldende verschijning zijn in het leven meestal gesluierd en onklaar: het is de groote taak van den nieuwen tijd het een en het ander in klaarheid te doen verschijnen. Zoo treedt de waarheid op. De waarheid is de leer van den nieuwen tijd dus, zooals de liefde die van den voorgaanden tijd was. Voorheen sluierde de liefde: thans is de liefde gesluierd — in de waarheid. De liefde is tot waarheid gegroeid.
Y. Ja: alles wordt anders: tòch blijft het — au fond — hetzelfde.
Z. Dit is de groote revolutie, de reden waarom de oude tijd zich tegen den nieuwen verzet en omgekeerd. De oude tijd wil — op zijn wijze — liefde, maar waarheid wil hij niet. En zoolang het oude het machtigst is wint het nieuwe in leven en kunst maar zeer langzaam veld!
Y. Omdat voor ons het ware is wat we kunnen waarnemen, zie ik het gewicht in van de beeldende verschijning der dingen.
Z. En hoe zuiverder we het ware zien, hoe meer het meest uiterlijke wegvalt: hoe meer abstract we zien en beelden.
Y. Het abstracte zie ik thans reëel in dit vertrek.
Pagina:Stijl vol 03 nr 08.djvu/7
Uiterlijk
Deze pagina is proefgelezen
69