Pagina:Stijl vol 04 nr 07 p 097-108.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gisteren-morgen en in den stouten vlucht van zijn scheppende verbeelding plaatst hij de tegengestelden direct nevens elkaâr en lost zoodoende alle misleidende individualiteiten op. Hij is niet bemiddelaar tusschen a en z maar hij is az. Hij zegt niet: ik lig hier in mijn bed en buiten „mij” rijden de vrachtwagens, omnibussen, auto’s en treinen, jankt een hond of schreit een kind enz, maar hij is er zich van bewust, dat dit alles te gelijkertijd met dezelfde snelheid, in hetzelfde tempo en met dezelfde intensiteit plaats grijpt. Hij zoekt voor dit gebeuren van zichzelf — bed — buiten — vrachtwagens — omnibussen — auto’s — treinen — hond — kind, geen analoge voorstelling, geen theorie, zelfs geen synthese, maar hij doordringt wezenlijk, geestelijk-concreet, de zintuigelijke en buitenzintuigelijke gewaarwordingsfeer. Hij ziet van een imitatieve, futuristische uitdrukking van het leven geheel af. Kunst is hem: leven in ordelooze, anti-naturalistische verschijning, onevenwichtig rapport met de materie als contrast op kosmische statica, in welke laatste de natuur zich begrenst, maar waartegen de geest zich voortdurend verzet. De dadaïst verkiest het hellende vlak diagonaal op de harmonische verschijning van kunst en leven, boven het zelfgenoegzaam evenwicht van natuur en geest. Hij heeft de spontane behoefte het bestaan van zichzelf (als individu) van zich af te stooten en zich op te lossen in de collectiviteit. Deze collectiviteit, is er niet een van mensch tot mensch, maar eveneens een van mensch tot ding, van mechanisme tot mechanisme enz. Juister: een identiteit van geluid, kleur, gedachte en de gewaarwording van metalen enz. (Wordt vervolgd)

GRONDSLAGEN TOT EEN NIEUVE VERSBEELDING DOOR

I. K. BONSET

De architectuur van mijn laatste, letterklankbeelden is de consequentie mijner vroegere verzen als „Ruiter”,

99