Pagina:Tijdschrift voor Wijsbegeerte vol 013 no 001 Grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.djvu/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
37
39
grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.

is, interesseeren. Heeft deze ervaring voor hem geen practische levensinteresse, zoo zal hem het voorwerp onverschillig laten. Aangezien hij zijn zintuigelijke erveringsgrens niet vermag te overschrijden, zullen alle voorwerpen, die een meer verdiepte levensaandacht vragen, buiten zijn „wereld” liggen en dus in ’t geheel niet voor hem bestaan [1]. Een worst daarentegen, zal onmiddellijk zijn volle levensaandacht vragen.

§ 4. Levensaandacht en levenservaring bepalen elkaâr wederkeerig.

Is de levensaandacht uiterlijk, zintuigelijk, dan is ook de ervaring uiterlijk, zintuigelijk.
Is de levensaandacht meer innerlijk, psychisch, dan is ook de ervaring meer innerlijk, psychisch.
Heeft er na een zintuigelijke ervaring, — b.v. van een voorwerp — een proces plaats in de ziel van het individu, — b.v. na of tegelijkertijd met het zien van een voorwerp, — dan kan men zeggen, dat deze ervaring zich niet tot het zintuigelijke bepaalt. In dit laatste geval is de zintuigelijke ervaring het middel om tot een diepere ervaring van de realiteit te geraken.

Heeft, als gevolg van bovengenoemd proces, een verdiepte ervaring der realiteit plaats, zóó dat het individu deze ervaring redelijk-bewust kan objectiveeren (zie § 2), zoo kan men van een geestelijke ervaring der realiteit spreken.

§ 5. Is de levenservaring een geestelijke, d.w.z. bepaalt de ervaring van het ons omringende zich niet uitsluitend tot het zintuigelijke, doch heeft er na de zintuigelijke ervaring een proces plaats in de ziel van het

  1. Hieruit kan men de gevolgtrekking maken, dat er geen positieve realiteit bestaat, doch dat elk individu, de verhouding, waarin hij door zijn ervaringsmogelijkheid tot het leven [zijn omgeving] staat als werkelijkheid erkent.