Pagina:Tijdschrift voor Wijsbegeerte vol 013 no 001 Grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.djvu/16

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
45
grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.

dit samenstel behoort maakt ook een verschil met de zienswijze van den veearts of elk ander wiens aandacht zich beperkt tot de koe en nog wel tot zekere speciale kenmerken van het beest. De grond of de voorwerpen in de omgeving van het ervaringsobject zullen niet in verband — althans niet in eenig organisch verband, — staan met de koe. Bij den kunstenaar wel: zijn zienswijze maakt alles gelijkwaardig, omdat zijn ervaringen uiteraard synthetisch zijn.

§ 14. In de aesthetische ervaring wordt de afzonderlijkheid en differentie tot organische gelijkwaardigheid.
D.w.z. die dingen, welke uit hun natuurlijken aard verschillend zijn, — in ons voorbeeld de koe en de grond waarop zij staat b. v. — worden in hun aesthetischen aard gelijk.

§ 15. De aesthetische ervaring is er een van het heele wezen.
Bij de aesthetische ervaring is de zintuigelijke waarneming, — de visueele bij de beeldende kunst, — het middel tot de ervaring zelve. Het zintuig veroorzaakt het onmiddellijk contact met de realiteit. Daarna heeft er ’n proces plaats in de ziel van den kunstenaar. Het opgevangen beeld wordt verwerkt, omgebeeld, om daarna in den geest op een andere wijze dan volgens de natuur, n.l. volgens de kunst, te verschijnen. Vanaf de zintuigelijke waarneming tot de aesthetische ervaring, heeft er dus een zekere innerlijke cultuur van het waarnemingsobject plaats. Het natuurlijke waarnemingsobject wordt gereconstrueerd tot de, dat object inderdaad beeldende, accenten.

Zoo wordt door den kunstenaar de realiteit aesthetisch ervaren en aangezien deze ervaring er een van zijn heele wezen is, kunnen wij zeggen, dat de kunstenaar de realiteit aesthetisch her-beleeft.

De aesthetische ervaring vooronderstelt vanzelf de zintuigelijke en psychische ervaring (zie § 3. a. en b.)