Pagina:Tijdschrift voor Wijsbegeerte vol 013 no 001 Grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
31
31
grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.

aangenomen theorieën opbouwen. In werkelijkheid is het juist andersom : de theorie ontstond als noodwendig gevolg der beeldende arbeid.
„Jede Theorie steht hinter der Kunst. Sie ist stets nur ein Vergleichen aus den Erfahrungen, die Kunst aber ein Gleichnis aus dem Nichtzuerfahrenden”. (Herwarth Walden).
Het kon dus niet anders of de kunstenaars stelden aan hun theoretischen arbeid dezelfde eischen als aan hun kunst, n.l. die van exactheid. Hierdoor kreeg hun betoog een technisch-wijsgeerig karakter.

Hoewel dit op zich zelf een niet te onderschatten verdienste is, heeft het ’t nadeel, dat de leek tegenover dezen betoogtrant in dezelfde verhouding komt te staan als tegenover de kunstwerken, d.w.z. dat, zoowel kunstwerk als de toelichting betreffende het kunstwerk, onverstaanbaar voor hem zijn. Hierdoor mist deze toelichting haar practisch doel, n.l.: het kunstwerk verstaanbaar en de toeschouwer daarvoor vatbaar te maken.

De oorzaak van het niet-begrijpen der moderne beeldende kunst ligt dus, zoowel bij den kunstenaar-voorlichter als bij den toeschouwer.
Bij den toeschouwer, omdat Kunst een van die dingen is, waarmede hij zich maar enkele oogenblikken daags bezighoudt en omdat hij zich a priori op het standpunt plaatst, dat Kunst datgene is wat hem ont- inplaats van inspanning moet geven.
Bij den voorlichter-kunstenaar, omdat deze zich slechts enkele oogenblikken daags met iets anders dan Kunst bezig houdt én omdat hij a priori aanneemt, dat niet hij tot het publiek moet afdalen (wat natuurlijk, wat het scheppen van zijn werk betreft, onnoodig en zelfs onmogelijk is) maar, dat het publiek maar tot zijn hoogte moet opklimmen.
Maar hoe zal de leek zich tot het niveau van den kunstenaar, of wat deze maakt, verheffen, indien de