Pagina:Tijdschrift voor Wijsbegeerte vol 013 no 001 Grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
37
37
grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.

Darwin, Kant, Von Uexküll e.a.) is door proefnemingen het bewijs geleverd, dat, naarmate een wezen hooger staat op den trap der organismen deze ervaring bewuster, naarmate het lager staat op dien trap, onbewuster zal zijn. Zoo spreekt men ten opzichte van deze levenservaring bij de lagere organismen, uitsluitend van instinct, bij de hoogere organismen als den mensch ook van verstand, rede en geest.

Jean Jacques Rousseau heeft aangetoond (in de Emile), dat deze ervaring een bepaalde ontwikkeling ondergaat en naarmate het kind meer rijpt tot mensch de ervaringsontwikkeling daarmede gelijken tred houdt.

Voorbeeld I.
Een kind, dat nog geen ervaring van de ruimte heeft, zal naar vér verwijderde voorwerpen, zelfs naar de maan grijpen. Zoodra het kind echter ruimte ervaart, b.v. door te loopen, zal het tot de ervaring komen, dat zekere voorwerpen dichtbij, andere veraf zijn. Zoo zal het kind het „dichtbij” en het „veraf” der voorwerpen en daardoor de ruimte ten opzichte van zichzelf ervaren.

§ 2. Bewust of onbewust maakt elk wezen zich zijn levenservaringen ten nutte.
Zij zijn dus doelmatig, en naarmate deze doelmatigheid meer betrekking heeft op de stoffelijke levensvoorwaarden, stellen zij het individu instaat op zijn omgeving te reageeren en zich (stoffelijk) te handhaven en te ontwikkelen. Het spreekt vanzelf, dat deze primitieve ervaringen uitsluitend zintuigelijk zijn.
Ook de primitieve mensch maakte van deze ervaringen een practisch gebruik. Naarmate de practische levensvoorwaarden meer en meer overwonnen worden, begint zijn eertijds uitsluitend zintuigelijke aandacht zich te verdiepen.