Pagina:Tijdschrift voor Wijsbegeerte vol 013 no 002 Grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.djvu/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
182
grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.

beide ten opzichte van het beeldingsvlak, — de aesthetische ervaring der realiteit uit te drukken. Trekt men dit vermogen in twijfel, zoo wende men zich liever tot de secundair-beeldende kunst, waarin de aesthetische idee langs anderen associatieven weg tot onbepaalde uitdrukking komt.
Trekt men echter dit vermogen niet in twijfel, zoo zal men deze exact-beeldende kunst op historisch-aesthetische gronden hebben te zien als de logische consequentie der oude beeldende kunst, waarin de kunstenaar zich, inplaats van van uitsluitend beeldende, ook nog van andere: literaire, symbolische, religieuze of zinnelijk-associatieve middelen bediende om aan zijn werk een aesthetisch accent te geven.
Zooals beelden zich verhoudt tot afbeelden, praten tot napraten, zingen tot nazingen, zoo verhoudt zich de exact-beeldende kunst tot de niet-exacte, de associatieve.

Wanneer de verstandhouding van den beschouwer tot een klassiek kunstwerk geen aesthetische was, maar een anders geaarde b. v. een uitsluitend religieuze of zinnelijk-associatieve, spreekt het vanzelf, dat hij tot een exact kunstwerk een gelijk-geaarde verstandhouding zal hebben.
Proefondervindelijk is mij gebleken, dat dit ook inderdaad het geval is.

Voorbeeld VI.
Met iemand door een museum van Grieksche en Aegyptische plastieken loopend, trof het mij, dat mijn metgezel uitsluitend voor grieksche beeldhouwwerken in bewondering was, terwijl de aegyptische plastieken hem min of meer onverschillig lieten. Bij de eerste had hij geen woorden genoeg voor „de prachtige lichaamsvormen, die hem van gezonde levenskracht spraken”.
De samenvoeging der lichaamsdeelen en hun harmonie, hadden meer zijn bewondering, dan de (aesthetische) samenvoeging en harmonie der groote vlakken