Pagina:Tijdschrift voor Wijsbegeerte vol 013 no 002 Grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.djvu/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
187
grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.

aan de gewaarwordingen, emoties of ontroeringen, die ik gewend was van kunstwerken in ’t algemeen te krijgen.
Om zoo duidelijk mogelijk te zijn, zou ik moeten zeggen, dat ik bij het aanschouwen der schildering van Piet Mondriaan, niets bepaalds zag. Ik kreeg een gewaarwording van volkomen evenwichtigheid, niet alleen wat betreft de deelen van het werk in kwestie, maar ook en voornamelijk wat betreft de verhouding van mijzelf met het kunstwerk.
Hoe moeilijk het ook is de uitwerking van een beeldend kunstwerk onder woorden te brengen, zal mijn eerste en diepste gewaarwording het duidelijkst tot uitdrukking komen wanneer ik zeg, dat er op dat oogenblik een opheffing van het objectieve en het subjectieve in mij plaats had. Dit gevoel werd direct gevolgd door een gewaarwording welke te omschrijven is als: het gelijktijdig gewaarworden van iets klaars, hoogs en dieps, echter buiten elk verband met de natuurlijke verhoudingen en mij brengend in een toestand van bewuste harmonie door gelijkwaardigheid, waarin alle relatieven waren opgeheven.
Het is niet onmogelijk, dat deze aesthetische aanschouwing overeenkomst heeft met een religieuze gestemdheid of ontroering, omdat in dit werk het meest innerlijke tot uitdrukking kwam, echter met dit (essentieele) verschil, dat mijn aesthetische aanschouwing, gewaarwording en ontroering, in eén woord mijn verstandhouding met het kunstwerk, niets droomerigs of vaags had. Integendeel. Ze was volkomen reëel en bewust, hetgeen bewezen wordt door het feit, dat ik de aesthetische waarde van dit werk, met de dame, die ik bij mij had en uit wier woorden ik kon opmaken, dat het werk in kwestie een gelijksoortige gestemdheid had uitgeoefend, besprak in de meest nuchtere bewoordingen.
Dat mijn aanschouwing evenmin passief was, blijkt hieruit: dat ik de voortdurende wisseling en opheffing van den stand en maat der lijnen, waaruit het werk was