Pagina:Tijdschrift voor Wijsbegeerte vol 013 no 002 Grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
170
grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.

In tijden van een materialistische levensopvatting was de kunst een materie-uitdrukkende. Zij beperkte zich tot de nabootsing der materieele zijde der voorwerpen. In tijden van ’n meer verdiepte levensopvatting werden in de kunst de natuurlijke verschijningsvormen slechts gebruikt als hulpmiddel om een idee of gevoelen uit te drukken (zie Hoofdstuk I § 3—5).

De materie-uitdrukkende kunst bepaalt zich dus uitsluitend tot de lichamelijke vormen; zij suggereert ons de materieele schoonheid daarvan. De idee-uitdrukkende bezigt ook wel deze vormen, maar gebruikt ze inderdaad als vormen, waarin de gedachte of de ontroering gevat wordt, teneinde door middel van die vormen een meer innerlijke schoonheid te suggereeren.
Het behoeft bijna geen nader betoog, dat deze laatste uitdrukkingswijze als kunst, — afgezien van de vraag, of de materie-uitdrukkende [1] vorm géén kunst kan zijn — de voorkeur verdient, wanneer mag worden verondersteld, dat het doel der kunst verder gaat dan te zijn een herhaling in schijn van wat in wezenlijken vorm voorhanden is.
De beeldende kunst heeft in haar gedurige ontwikkeling er steeds meer en meer naar gestreefd boven de afspiegeling der waargenomen voorwerpen of verschijningsvormen uit te komen.
De kunst heeft op vele wegen haar bestemming trachten te bereiken, zonder dat de kunstenaars zich bewust werden, dat het doel der kunst in haarzelve lag.


De kunst heeft zichzelf ten doel. De beeldende kunst heeft te beelden, zonder meer. En door ons slechts dit begrip: beelden, eigen te maken en daarna ons af te vragen wat de kunst te beelden heeft, zal, indien wij onpartijdig zijn, het vraagstuk een volkomen, logische oplossing bereiken.

  1. Wij zouden ook kunnen spreken van een reproduceerende en een scheppende of produceerende kunstuiting.