Pagina:Tijdschrift voor Wijsbegeerte vol 013 no 002 Grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.djvu/5

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
173
grondbegrippen der nieuwe beeldende kunst.

geeft en met die bedoeling gemaakt is, is kunst, lijdt tot de meest absurde consequenties en niet in ’t minst tot willekeurigheid (Barok) en dilettantisme.

Wanneer wij door eenig werk worden geëmotioneerd hangt het immers van den aard der emotie af of het werk waarlijk aesthetisch is. Evenzoo wat betreft de in het werk uitgedrukte idee. Deze kan van geheel andere natuur zijn, dan van aesthetische en ons emotioneeren zonder dat het werk met kunst, in meest bepaalden zin, ook maar iets te maken heeft.

Proefondervindelijk is mij gebleken, dat de meeste menschen, zoowel zij, die zich laten voorstaan van kunst begrip te hebben, of haar voort te brengen, als volslagen leeken, bij waarlijke kunstwerken onontroerd blijven, terwijl toch een massa werken hen (door voorstellingsassociaties enz.) emotioneert.

In Voorbeeld IV van Hoofdstuk III hebben wij de oorzaken hiervan kunnen nagaan. Zij liggen in de ervaringssoort van den kunstenaar ten opzichte van zijn waarnemingsobject. Vatten wij de verschillende gedachten welke wij hierover ontwikkeld hebben samen, dan kunnen wij zeggen, dat voor den kunstenaar slechts de aesthetische accenten van belang zijn en dat zijn werk van aesthetischen aard is, indien hij deze uitsluitend in zijn werk laat domineeren.
Hebben wij het begrip aesthetisch nader geformuleerd als de scheppingsidee zelve, zoo zal het ons gemakkelijk vallen, de uitdrukking daarvan op zichzelve, als het essentieele van alle kunst te zien.
De aesthetische ervaring is een scheppende, een actieve, tegenover de niet-scheppende, maar passieve, uit ons voorbeeld van den bedelaar.

§ 17. Slechts de actieve, scheppende ervaring, kan een