Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/105

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

(85)

naamlijk: Antonius, Johan IV., Philip deszelfs broeder en Philip, bijgenoemd: de Goede. Hij ſchreef eene Chronijk van Braband. – Ik had hier een aartig gevalletjen met eenen kleinen Jongen, het geen mijne goedkeuring wegdroeg: Ik moest door een Hekken; een Jongen deed hetzelve open; ik vraagde hem: of hij zulks voor mij deede? en hij gaf onbewimpeld ten antwoord: "Neen! – maar om eenen duit te krijgen. – Als ik wist, dat gij mij geenen duit zoudt geeven, dan deed ik ook het Hekken niet voor U open." Deeze openhartigheid (ik haat het veinzen, zelfs in Kinderen) beviel mij, en ik gaf dien kleinen knaap meer, dan hij anders van mij zou gekreegen hebben.

Van Dinther wandelde ik naar Heeswijk; hier bleef ik een dag twee drie over. Aan de Rivier de Aa, een eind wegs van het Dorp, ligt het Kasteel van den Heer; het is een oud ſchoon gebouw, zoo als het mij voorkwam, van de Gothiſche bouwörde, het is zeer aangenaam gelegen, en vertoont zich, wegens zijne hoogte, ontzaglijk ver. Dit Dorp prijkt met eene fraaië luchtige Kerk en eenen ſpitzen tooren.

Wijl mij nog ruimte genoeg in deezen brief overſchiet, zoo wil ik U hier eenige bijgeloovigheden, welke men ook al in de Majorij onder de Roomſchen uitöeffent, ſchetzen.

De eerste betreft de Kraamvrouwen. – Als eene Vrouw in Baarens-nood zit, en de verlosſing niet ſchielijk genoeg, volgends de meening der bijzijnde Vrouwen, volgt, dan belooft men

eeni-
F3