Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/120

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 100 )

dwaazen waan, dat, als men iets verborg, men dan ook de Spiegels moest weg doen, want de Franſchen konden in den Spiegel zien, waar iemand zijn goed verſtopt had. Men zou zeggen, hoe men op dit zot denkbeeld viel, hoe men hetzelve zoo algemeen geloofde, en men hetzelve zoo algemeen kon verſpreiden. Intusſchen verraadden de Majorijënaars dikwijls zich zelven; zij gingen geduurig kijken, of zagen benaauwd naar de plaats, waar hun goed geborgen lag, dit wierd door de Franſchen dikwijls gemerkt, en zij namen dan het geld weg, en dan had het de onſchuldige Spiegel gedaan. Men moet zich verwonderen, hoe niet alleen een enkel mensch, maar zelfs een geheel Volk zoo onbegrijpelijk bijgeloovig – dom weezen kan.

Nog al meer. – Het huilen der Honden in den avond of bij nacht, ô! dat is een aklig geluid voor de Roomſchen in de Majorij, want het betekent, dat 'er dan ſchielijk iemand in dat huis, waarbij een Hond zit te huilen, ſterven zal; een Hond, dus zeide men mij, toen ik met dit bijgeloof ſpotte, heeft eenen zeer ſcherpen reuk, hij ruikt reeds van te vooren den dood van een Mensch, deeze reuk is hem onverdraaglijk, en daaröm huilt hij dan – mooi! fraai!! – Even benaauwd zijn zij ook voor het geſchreeuw der Uilen. Komt een Uil 's nachts op den nok van een Huis, of op eenen Schoorſteen zitten, en heft hij zijnen dooden-zang (NB. Dit is niet anders dan zijn gewoon geſchreeuw) aan – ach! helaas!! zeker is het dan in zulk een Huis

ge-