Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/141

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 121 )

naarbootst; de Grieto of Strandlooper; de Woudduif; tweeërlij ſoort van Tortelduiven; de Patrijs; Kwakkel; Merel; Lijster; Goudlijster of Wielewaal, welke eenen verwonderlijk ſchoonen nest, in eenen mik of tusſchen twee takken van eenen boom, maakt; de Spreeuw; Kievit; Koekoek, verkeerdlijk voor eenen Roofvogel gehouden, want men verkeert in de Majorij in dien dwaazen waan, dat hij drie jaaren lang een Koekoek blijft, en dan in eene Smeerle verändert; de ſchoone Hop; groene en graauwe Spechten; de kleine Specht, die men ook wel Draai of Wendhals noemt; de Kemphaan; Plevier; Tureluur of Veldmerel; Leeuwerk; Goudämmer of geele Haverkneu, men noemt deeze op ſommige plaatzen in de Majorij ook wel Schrijver, omdat zijne eitjens met allerlij figuuren als beſchreeven zijn; de Rietammer; Nachtegaal; Bastaard-nachtegaal; Vink; tweeërlij Goud- of Bloedwinken; de Rietvink; Distelvink; Groenink of Groenvink; tweeërhande Waterſneppen, ook wel Hairſneppen genoemd; de geele en bonte of witte Kwikſtaarten; de Huis- Muur- Gier- en Oeverzwaluw; de Huis- en Veld- of Boommusch; het IJsvogeltjen, zijnde het ſchoonste van alle Vaderlandſche Vogelen. In dit Vogeltjen is opmerklijk, dat het onderſte gedeelte van zijnen bek langer is dan het bovenſte, dit is, zoo ver mij bekend is, van niemand, die hetzelve beſchreeven heeft, opgemerkt; de Roodſtaart; het Roodborstjen of Roodkeeltjen; het Wandvogeltjen of Vliegenvanger; de Kool- of Spiegelmees, deeze

word
H5