Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Doch mocht zij 't woord niet spreken,
Waarnaar mijn boezem haakt,
Dan zal het hart mij breken,
Wijl het is afgeraakt.

Dan zal ik eeuwig blijven
Versmolten in mijn smart,
Dan ga ik verzen schrijven,
Met wanhoop in het hart.

Maar toch, o, Heer der Heeren!
Al loopt het heden mis —
Ik blijf Uw wil toch eeren,
Daar dat het veiligst is.



III. ER DOOR.



Het is er door! — Almachtig Opperheer!
Die 't lot aldus ten zegen hebt gewend,
Voor Uw algoede wijsheid kniel ik neêr,
En 'k dank U staamlend ons engagement.

Welk oogenblik ! — Haar vader wachtte mij,
Een minzaam lachje op ' t achtbare gelaat,
Toen ging hij in den gang — en daar kwam zij,
Zoo lieflijk blozend als de dageraad.