Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Wat vreugd! dat juist de Heer mij heeft verkoren,
  Gestempeld tot genie,
Zoodat ik in 't publiek zijn lof laat hooren,
  In vrome poëzie.




ONTEVREDENEN.




Het bulder vrij op ' t woeste meer
Ik kijk eens buiten naar het weer
En ga dan thuis wat slapen.
Tollens. Tevredenheid.


Ach! waartoe dat eeuwig klagen,
  Ontevreden, onvernoegd;
God geeft niemand meer te dragen,
  Dan juist voor zijn krachten voegt.

Wangunst zie 'k elks hart verteren,
  Woekrend als een fel venijn,
Schooiers vragen mooie kleeren,
  Knechten willen bazen zijn.

O, als elk maar wilde leeren,
Dat de Heer geeft kracht naar kruis,
De arme zou geen goud begeeren,
Beedlaars bleven in hun kluis.

Zoekt de Zorg niet vaak der rijken
  Warm en weeldrig ledekant,
Om het harde bed te ontwijken
  Van den mingegoeden stand?