Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/67

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Nu loopt ze langs de straten
En kent geen uur van vreugd,
Sinds ééns zij heeft verlaten
God en het pad der deugd.

Doch wilt haar nu niet smaden —
Wie bracht haar in verdriet?
Een man heeft haar verraden,
Toen hij haar snood verliet.

Zoo wilt haar dan niet treffen
Met uwen eersten steen:
God kan en wil haar heffen
Uit zonden en geween!



EEN DOLENDE GIDS.




Wat wil die dolle jong'lingstrits,
Zich dwaas'lijk noemend „Nieuwe Gids”?

Wier schaamt'looze opgeblazenheid
Ons ergert en ten hemel schreit.

Eerst waagden zij het in de bladen
De dichtkunst en Gods naam te smaden!

Geen dichter was zóó groot, zóó hoog,
Dien niet hun zwadder stout bespoog.

Men riep tot hen: „Doe zelf eens wat!”
Toen maakten zij een waard❜loos blad.