Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/108

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zou afwerpen. Maar voor ’t overige moest er zich weêr een eigen zelstandige zin openbaren, krachtig genoeg, om het kunstpenseel, door dien namaak, in studie en kennis van vormen en lijnen, van kleuren en schikking, geoefend – want zeker liet zich in dat opzicht, van die uitheemsche meesters wel wat leren – een eigen, zelfstandigen weg te doen inslaan, ook op een gebied, dat minder het alledaagsche leven alleen raakte, dan die louter huiselijke voorstellingen en tafreeltjens. Dit zou, voor een goed deel in Zuid-, in nog hooger, in de volste mate, in Noord-Nederland het geval worden, en tot die beide beroemde Schilderscholen leiden, die men als de vlaamsche en hollandsche te onderscheiden pleegt, en met de eerste waarvan wij ons hier vooreerst hebben bezig te houden.

In ’t beloop der laatste eeuw, van wier kunst en kunstenaars wij kennis namen, had een groote verandering op ’t algemeen maatschappelijk niet minder, dan ’t nederlandsche staats-gebied plaats gegrepen. In zelstandige volksbewustzijn, van kerkelijke en burgerlijke beginselen uitgaande, had zich de noorderhelft van ’t land allengs geheel van den spaanschen Landsheer losgemaakt, terwijl de zuider, door zijn even schranderen als doortastenden stedehouder, voor zijn oppergezag behouden bleef. Toch waren de nieuwere begrippen ook daar niet zonder werking gebleven, de verhouding tot kerk en koning geheel anders dan vroeger geworden. Na ’t oorlogswee en den burgerstrijd der laatste jaren, was er een tijd van betrekkelijke rust en vrijheid van beweging geboren, doe onder ’t bewind der zoogenoemde Aartshertogen — Filips van Spanje’s dochter en schoonzoon, Albert en Izabella — zijn hoogsten trap zou bereiken, en daarbij dan ook de vlaamsche kunst tot den schitterendsten bloei doen geraken. Voor zover die kunst op geloofsterrein werkzaam was, zich aan de uitdrukking van kerkelijke denkbeelden, de veraanschouwelijking van kerkelijke voorstellingen bleef wijden, was er — ook waar hare penseelen door moederkerkelijke handen gevoerd werden — een groot onderscheid toch te bespeuren tusschen haar en haar oud-vlaamsche zuster. De min of meer verstijfde kunstvorm, waarin, naar kerkelijke overlevering, op middel-