Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/112

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

meer voet hoogte of breedte zijn van hem bekend; Munchen alleen telt er bij de honderd; Petersburg 54; Weenen een goede 70; Dresden 27; Antwerpen meer dan honderd; Parijs, in den Louvre, 41; Madrid 30; de Landsgalerij te Londen elf; Brussel een dozijn; dat ook Amsterdam en den Haag beiden hun bescheiden deel hebben, weet men. ’t Spreekt van zelf, dat hij, bij zulk een aantal, niet alles alleen daarin afdeed, maar er door zijne talrijke leerlingen schilderen liet, wat hij dan zelf later hertoetste en voltooide. Van daar een deel zeker van dat vlakkerige en opgezette, dat sommige zijner schilderijen ontsiert; ten deele echter was dit een gevolg ook van zijn schildertrant zelf, die minder met lijnen dan met verven zocht te werken, de eerste niet zoozeer veronachtzaamde, als wel de laatste te weelderig schitteren liet; die ze niet op zijn tijd en plaats zocht te temperen en te beperken.

Hij ontving zijn eerste opleiding te Antwerpen, waar hij, op zijn tiende jaar, met zijn vroeger uitgeweken moeder, Maria Pepelinks, teruggekomen was. In 1577, door toevallige omstandigheden – de gevolgen van den misstap zijns, in 1568, uit Antwerpen naar Keulen geweken vaders met Willem van Oranjes onwaardige tweede gade – even als zijn broeder Filips, te Siegen in Nassau geboren[1], had hij zijn kinderjaren te Keulen doorgebracht. Daarop eerst als kamerjonker bij de gravin-weduwe van Lalaing geplaatst, verliet hij echter weldra haar hof, om zich onder Adam van Noort op ’t schilderen toe te leggen, gelijk zijn aangeboren aard hem ingaf. Dezen meester dankte hij waarschijnlijk dien zelfstandigen zin, die hem zelf tegenover zijn tweeslachtige kunstbroeders kenmerkte. Van Noort – de zoon van dien uit Amersfoort herkomstigen “glasmaker”, die de Goûsche Sint Janskerk hielp sieren, en zijn later levensdagen in bekrompen omstandigheden te Antwerpen sleet – onderscheidde zich door zijn oorspronkelijke opvatting en uitdrukking, die van geen karakterlooze

  1. Zie daarover het bekende werkjen van Bakhuizen van den Brink (Les Rubens à Siegen, 1861), die het eerst deze gansche schandaalkroniek heeft opgediept en voor goed in ’t licht gesteld.