Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/127

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kermis, en brengt ons, de heuvelen en ’t weivlak over, onder ’t lommer, waar de joelende menigte tusschen de feesttafeltjens rondwemelt, of gezellig op den grond bijeenzit, of ronddanst in ’t veld[1]. Een zoo levenslustig penseeler, als hij, moest zich daar van zelf thuis vinden, en daardoor, als ongemerkt, bij al die eigenaardig nederlandsche kunstbroeders aansluiten, die van dergelijke volks- en dorpstooneelen meer bepaald hun werk maakten, en er met de oorspronkelijkste vinding en den zelfstandigsten aanleg bij optraden. Welk een omvang van kunstgebied echter, waarop zich deze zoo schitterend begaafde meester bewoog, waarover hij den schilderstaf zwaaide! Gewijde en ongewijde, zinnebeeldige en eigenlijke geschiedenis, portret, landschap, huiselijke en dorpstafreelen; dat alles ging hem even vaardig van de hand. En toch doorliepen wij daarmeê niet alles nog, waaraan hij zich op zijn paneelen waagde. Ook als dierenschilder toch trad hij met de beste uitkomst op; edele en wilde dieren vooral was ’t hem een lust af te beelden, en hun krachtige vormen door zijn penseel te doen herleven. Zijn leeuwen, paarden, stieren, tijgers, enz. doen zich, den grooten meester waardig, in al hun vuur en fierheid bij hem voor. Soms leende hij zijn penseel daartoe ook aan anderen, gelijk bij dat keurige Paradijs van zijn stadgenoot Breughel, op ’t Mauritshuis, waarin hij den door dezen geschilderden gaard van bontste dierenleven wemelen liet, terwijl hij er tevens dat eerste mensenpaar in te voorschijn riep, dat er ons zoo aantrekkelijk in toespreekt. Het is met dezelfde fijnheid van kunst gepenseeld, als dat andere paar beelden uit de grieksche Oudheid, die Venus en Adonis, mede in gemeenschap met dien Breughel door hem geschilderd, en waarin wij de Godin der Liefde den beminden jongeling, met handtastelijken aandrang, tot blijven zien noopen, terwijl zij haar zwanen en zegekar achter, drie jachthonden voor zich heeft. Beide stukjens moeten, naar Thoré’s opmerking[2], uit zijn eersten tijd zijn, vóór hij zich nog

  1. In den Louvre en te Madrid.
  2. Musées de Hollande I, p. 288, s.