Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/130

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ze er behoorlijk in thuis raken en ze elk voor zich weten te vatten. En ze mogen daarbij – in den tegenwoordigen zin van ’t woord – niet al te “vies” vallen, willen ze niet gevaar loopen er zich ontstemd af te wenden, in plaats van er glimlachend over te meesmuilen, en zich te vermaken met de vindingrijke invallen van den “drolligen Pier”. Behalve dergelijke oubolligheden schilderden vader en zoon, op ’t voetspoor van Jeroen Bosch, helsche spokerijen, en droeg zelfs de laatste daarvan den naam van helschen Breughel weg. Een dergelijk van den vader vindt men in ’t Muzéum te Brussel, een val der Engelen, waarin de monsterachtigste wezens en wanstaltigheden zijn saamgebracht. Zijn zoon wist daarbij voor al in ’t weergeven der vurige vlammen, en haar werking in ’t nachtelijk duister, gelukkig te slagen, gelijk zijn Brand van Troje, en Vernieling van Sodom, Æneas in de Onderwereld, en Verzoeking van den Heiligen Antonius, in de gallerij te Schleisheim, vooral bewijzen. Noch van hem, noch van zijn vader is ’t sterfjaar bekend, en weet men alleen, dat de laatste in ’t jaar 1599 nog leefde, en hijzelf in 1585 als meester werd aangenomen.

Zijn broeder Jan, omstreeks 1568 geboren, oefende zich eerst onder zijn vader en den schilder Goekint, en ging daarop langs den Rijn naar Italië, maar bracht in zijn schilderwerk meer herinneringen van den eersten dan van ’t laatste over. De landschapjens en dorpstafereeltjens, de water- en boomrijkestadsgezichtjens, die hij op ’t paneel bracht, dragen een zelfstandig nederlandsch karakter, en kenmerken hem, als zijn vader en broer, hoewel in meer verfijnden trant, als een, den italiaanschen namaak ontwassen, oorspronkelijk vlaamsch kunstenaar, die ook in de levendigheid zijner kleuren den oudvlaamschen zin getrouw bleef. Zijn hoogblauwe verschieten, herinneren zelfs aan die der miniatuurschilders en hun volgelingen; terwijl ’t schitterend rood, aan den tooi van zijn personen gewijd, en ’t heldere groen, waarvan zijn wouden en weiden flikkeren, tot vermoeyens toe het oog van den beschouwer prikkelt. Van zijn vader verschilde hij dáárin van smaak, dat terwijl deze zich liefst in een boerenpij stak, om