Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/136

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ronding is; voorts in dat portret in natuurlijke lichaamsgrootte van zijne hand, dat de gallerij van den hertog van Aremberg versiert, en eene in zwart gewaad, met witten halskraag, gedoschte vrouw voorstelt, in roodgerugden leunstoel gezeten, met den rechterarm op een tafel steunende, die evenzeer met een rood kleed gedekt is, en in de rechterhand een waayer houdende, terwijl de linker langs ’t lichaam afglijdende een zakdoek vat[1].

Een goede twintig jaar ouder, dan hij, was de in 1553 te Leuven geboren uitnemende portretschilder Gortzius Geldorp, die, te Antwerpen onder den ouden Frans Poêrbus gevormd, zijn late leven te Keulen sleet, waar hij in 1579 met den Hertog van Terranova gekomen was. Van daar dat dan ook in de keulsche kerken en vezamelingen het meerendeel zijner werken gevonden wordt. Een keurig portret van zijne hand prijkt echter te Brussel in dezelfde gallerij; het stelt den in 1604 geschilderden negentienjarigen Cornelis Janssen voor, en blinkt niet minder door zijn eenvoud beide en schoonheid van bewerking uit, dan het gelaat van den jongen geleerde door zijn kalme en verstandige uitdrukking boeit[2]. Zijn met Rubens bevriende en briefwisselende zoon Joris is soms verkeerdelijk voor één met hem gehouden; gelijk een verdienstelijk kinderportret in de gallerij van den Heer Suermondt te Aken, in 1624 door zijn tweeden zoon Melchior geschilderd, eerst ten onrechte aan hem werd toegekend. Hij kwam naar’t schijnt, in 1618 te overlijden.

Tijd- en landgenoot van Geldorp, bracht de in 1556 te Breda geboren Paulus Brill, even als hij, zijn later leven, in ’t buitenland, doch op veel verderen afstand door. Over Lyon, waar hij eenigen tijd bleef schilderen, naar Italië gereisd, vond hij te Rome zijn broeder Matthéus reeds als schilder gevestigd, en voor Paus Gregorius XIII in ’t Vaticaan aan ’t werk. Hij arbeidde daar nu eerst onder hem, en na zijn dood (in 1584) op zich zelf, daar hem Gregorius’ opvolger Sixtus V de voortzetting van ’t werk toevertrouwde, gelijk ook Sixtus’ opvolgers hem

  1. Zie Burger, Galérie d’Arenberg, p.84.
  2. Aldaar p. 85.