Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/137

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

voortdurend allerlei arbeid opdroegen. Zoo schilderde hij o. a. voor Clemens VIII, in zijn eetzaal, zijn Beschermheilige, die aan een anker gebonden in zee geworpen wordt, en versierde ook de beide wanden van den heiligen trap in Sint Jan van Latranen met twee groote muurschilderijen, den profeet in en uit den walvisch voorstellende. Zijn hoofdvak werd en bleef echter het landschapschilderen, dat hij een der eersten was, geheel voor zich zelf, en niet in minder of meerder mate als aanvullings- en bijwerk slechts, te beoefenen[1]. In de meest verschillende beemden en landouwen weidde daarbij zijn penseel rond, zonder evenwel zijn zelfstandig nederlandschen aard, hoe ook door italiaansche studiën gewijzigd, ooit te verloochenen. Vooral was hij er steeds op natuurlijke waarheid uit, en wist daartoe zelfs den gezichteinder, meer dan tot dusver gebruikelijk was, te verlengen, zoodat men de natuur niet uit de hoogte, maar van den effen grond – zoo te zeggen gelijkvloers – zag, gelijk zij zich dagelijks aan ons voordoet. Lommerrijk, in den volsten zin des woords, mogen voorts zijn landelijke tafreelen heeten, als bijv. die van hoog en lager geboomte omboorde waterplas in den Louvre, waarop hij een eendenjacht laat plaats hebben, en waarin – naar men wil – de Italiaan Hannibal Caraccio beide jagers schilderde, die achter een der zware boomstammen, op den linkervoorgrond, het van niets kwaads bewust en vreedzaam rondzwemmende gevogelte beloeren. Even als daar, plant hij gewoonlijk een paar ruwe boomen aan een der zijden van zijn paneelen, waardoor hij ’t in een doorschijnend waas gehuld verschiet nog verder wijken doet. Gelijk hij, in zijn met watervallen en rotsen bezette landschappen, als de voorganger van Everdingen en Ruisdael, in hun liefde voor dergelijke voorstellingen, is, is hij ’t voor Claude Lorrain in die zonnige vergezichten

  1. Zelfs waar hij, gelijk in zijn Diana met haar Nymfen (in den Louvre), een onderwerp uit de oude Godenleer tot aanleiding kiest, verliezen zich zijn beeldjens, in vergelijking der uitgestrekte landouw om hen, zoo in ’t grootsch geheel, dat zij in niets de aandacht daarvan afleiden, en men ter nauwernood acht geeft op ’t geen zij persoonlijk al dan niet moeten voorstellen.