Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/138

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en landschappen met triomfbogen, tempels, en oude gebouwen, door de italiaansche streken hem ingegeven. Langen tijd heeft dan ook een stukjen van Brill, op ’t slot Blenheim in Engeland, voor een van Claude doorgegaan. Zeker heeft men, in later dagen, meer natuurlijke bevalligheid en juistheid nog in boomen en bladeren weten aan te brengen; doch niemand heeft hem de kennelijkheid der verschillende boomsoorten in stam en loof behoeven te verbeteren, waarin hij ver boven al zijn voorgangers en tijdgenooten uitblonk; even als hij verwonderlijk wel de plooyingen van het boschterrein door die der boomtoppen en takken wist aan te geven. Daar hij zijn leven steeds in Italië doorbracht, heeft zijn eigen vaderland weinig of niets van beteekenis van hem aan te wijzen[1]. In zijn laatste jaren schijnt hij zich vooral aan ’t schilderen van kleine landschapjens op koper gewijd te hebben, waarbij wellicht het voorbeeld van zijn hoogduitschen kunstbroeder, Elsheimer, niet zonder invloed op hem was. Hij kwam in October 1626, ruim 62 jaar oud, te overlijden.

Drie jaar jonger dan hij, was zijn antwerpsche kunstgenoot Joost van Mompeer in 1581 bij de schildersgilde zijner vaderstad ingeschreven, werd er in 1611 deken van, en stierf in 1634. Hoewel, na wellicht in zijn jeugd gereisd te hebben, sedert, in onderscheiding van Brill, in den vlakken Scheldebeemd woonachtig, legde hij toch in zijn landschappen zulk een liefde voor bergstreken aan den dag, dat men hem, in ’t bijschrift bij zijn portret, een “bergschilder” genoemd heeft. In ’t stoffeeren zijner paneelen stonden hem steeds verschillende zijner kunstbroeders – Pieter Breughel, Frans Franken, Van Baalen, en de oude Teniers – bij. Op ’t Trippenhuis vindt men een vrij goed stukjen van zijne hand, dat hem in den aard en de mate zijner kunst voldoende leert kennen. Fraayer is dat in de verzameling van den Heer Suermondt, waar op een met struiken begroeide hoogte twee herders en een herderin hun kudden weiden, terwijl zich op de

  1. Ook op ’t Trippenhuis prijkt slechts een minbeduidend landschap van zijn penseel.