Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/141

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dachtenis van hun middeleeuwschen burgerstrijd gehouden. In 1624 kwam hij naar Antwerpen terug, waar hij zich in Febr. van ’t volgende jaar als meester der gilde liet aannemen, en van 1628 tot 1630 haar deken was. Daar was hij sedert vooral ook voor de kerken en kloosters van Gent werkzaam, die meer dan een zijner stukken bevatten; daaronder een Afneming van ’t kruis, in Sint Baafs, uit welker vergelijking men best zijn dorren en doffen trant, tegenover den levensvol schitterenden van Rubens, kan leeren kennen. Zijn wereldsche stukken, vermakelijke kwakzalverstooneelen – gelijk er te Madrid een bewaard is – dronkemansparijen, en derg. schijnen dikwerf met die van zijn tijd- en kunstgenoot van gelijke richting, Gerard Seghers, verward, en daardoor minder talrijk te zijn, dan men anders verwachten kon. Hij overleed reeds in September 1637. Zes jaar ouder dan hij, had Seghers mede eerst onder leiding van Janssens gewerkt, en daarop de reis naar Italië aanvaard, waar hij zich hoofdzakelijk naar den schildertrant van den dag, dien van Caravaggio en zijn volgeling Manfredi, vormde. Hij zocht zich geheel naar dezes hard en donker koloriet te richten, en bleef daar een geruimen tijd getrouw aan. Onderwijl maakte hij te Milaan de kennis van een spaansch kerkvoogd, den kardinaal Zapata, die hem naar Madrid wist meê te tronen, en aan den koning voorstelde, in wiens dienst hij nu een poos bleef arbeiden. Naar Antwerpen weêrgekeerd, schilderde hij die Verloochening van Petrus, die geheel zijn stijl met zijn kunstmatige lichtwerking kenschetst, en waarin ook zijn lofzingende Ste Cecilia, met slechts wat zachter tint, geschilderd is. Allengs echter, door de vlaamsche lucht en den anders gestemden zin zijner kunstbroeders te Antwerpen geleid, wist hij zijn italiaanschen trant aanmerkelijk te wijzigen en een minder uitsluitend karakter te geven, waardoor hij weldra aller bijval verwierf, en van verschillende kanten tal van bestellingen erlangde. De Jezuïten te Kortrijk, Gent en Antwerpen stelden hem om ’t hardste aan ’t werk, en maakte hij voor de kerk der laatsten o. a. dat tafereel van den Gekruisten Kristus, dat er nog altijd het hoofdaltaar kroont, en dien Xavier aan de voeten der Moedermaagd, in een der