Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/143

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

denis, vol leven en beweging zeker, maar niet zonder feilen tegen den goeden smaak en kleine gebreken in verschillende bijzonderheden; de Engelen intusschen, die het Kristuskind omzweven en hem het marteltuig zijns lijdens wijzen, zijn schilderachtig schoon en los van vorm. De Schuttersgilde van den Voetboog droeg hem, voor het altaar harer kapel in de Lieve Vrouwenkerk, een martelaarsschap van Sint Joris op, dat, ofschoon een zijner beste samenstellingen, tevens toch ook de zwakke zij zijner kunstgaaf, haar tekortkoming in smaakvol schoon van lijnen en vormen, verraadt, terwijl daarentegen uitdrukking en beweging niets te wenschen laten. Evenzeer is ook zijn laatste grootsche werk, zijn Hemelvaart van Maria, voor dezelfde kerk in 1647 vervaardigd, verre van in zijn uitvoering de gevaarlijke nabijheid van Rubens gewrochten te kunnen dulden, hoe gelukkig de opvatting en voorstelling der zacht en statig omhoogzwevende moedermaagd wezen mag. Los en levendig van teekening, derft het stuk dat lichtvolle koloriet, dat het werk van den meester zoo schitterend doet uitkomen, en doet er zich dof en doodsch bij voor. Na de voltooying van dit stuk bleef de schilder nog een zevental jaren leven, maar verloor toen zijn inmiddels verworven tweede gade, die hij maar weinig maanden overleefde, en den 29 April 1655 in den dood volgde. Bij zijn leven had hij niet alleen als schilder, maar ook als krachtig en meesterlijk plaatsnijder uitgeblonken, en een reeks van kerkelijke, zinnebeeldige, en mythologische onderwerpen met zijn graafijzer in prent gebracht.

Zijn vriend en medewerker Daniël Seghers, die in Dec. 1591 te Antwerpen geboren, daar eerst van zijn vader Pieter wat onderricht had gehad, doch verder bij den fluweelen Breughel was opgeleid, was in 1611 meester geworden. Zijn kerkelijke gemoedsrichting noopte hem, drie jaar later, zich bij de orde der Jezuïten aan te sluiten, bij welke hij voorloopig, als nieuweling, te Mechelen, daarna voor goed te Antwerpen werd opgenomen, en zijn verder leven sleet. Zijn keurige kunstgaaf verzaakte hij daarom echter zoo weinig, dat hij, met verlof zijner oversten, in haar belang Italië ging bezoeken. Bij zijn terugkomst gaf hun nieuw gebouwde kerk te Antwerpen hem