Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/156

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

deren en daarmeê samenhangende onderwerpen, schijnbaar natuurlijke gebouwen en doorzichten, toe, waardoor menigeen begoocheld werd. Hij bearbeidde voorts eenige werken, met bouwkundige prenten en voorstellingen opgehelderd, maakte in 1574 een eereboog voor ’s Keizers dochter, bij haar komst te Antwerpen, doch verliet in ’t volgende jaar, bij de afkondiging van Alva’s Pardon, het land, en bracht een drietal jaren te Aken en Luik door. Hij kwam daarop terug, en werd na de vermeestering van ’t kasteel te Antwerpen, van stadswege over de versterkingen gesteld. Toen echter de stad in 1585 aan Parma was overgegaan, vertrok hij met zijn gansche gezin naar Oostland – als men ’t toen noemde – werkte en schilderde te Wolfenbuttel, Brunswijk, Dantzig, Hamburg, en Praag, kwam voorts naar Amsterdam en den Haag, en gaf nog in 1614 een uitvoerig boek over de Perspectief in ’t licht, waaraan hij, door zijn beide zoons geholpen, eene kleine twintig jaar gearbeid had[1]. Door een en ander werd hij, in praktijk en bespiegeling, de grondlegger der bouwkundige schilderkunst in Nederland, onder wiens leiding zich dan ook de eerste vlaamsche meesters in dat vak vormden. De oudste van deze, Hendrik, van Steenwijk herkomstig, en daarom met dien toenaam verrijkt, schijnt omstreeks 1550 geboren te zijn, en zich vervolgens te Antwerpen en Mechelen opgehouden te hebben, tot hij in 1579, het krijgsrumoer wars, het land verliet, om zich te Frankfort neêr te zetten, en daar verder te verblijven. Met ware kunst begon hij, in ’t schilderen van kerken en gebouwen, de doorzichtswetten toe te passen, en door kleur- en lichtwerking te verlevendigen; alleen de aan te brengen beeldjens liet hij aan ’t penseel van anderen over, vaardiger dan hij, om ze op ’t paneel te doen leven.

Zijn te Antwerpen in 1570 geboren leerling Pieter Neeffs wist, wat er nog droogs en dofs bij hem was overgebleven, te verhelderen en verzachten, en leî zich met name op ’t weêrgeven der werking toe, door de lucht op de verschillende omtrekken

  1. Zie van Manders Schilderboek, bl. 182 en v.