Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/174

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in de verte, vertoont zich de hongerende volksschaar. Bij de veraanschouwelijking van een ander wonderverhaal, uit de latere Heiligen-legende, de Bekeering van de jongen Sint Huibert op de jacht, een onderwerp trouwens dat hij meermalen behandelde, werkte hij – naar de brusselsche overlevering – met Snijders, die ’t hert met het wondergewei en de honden schilderde, en Van Artois, die ’t landschap bewerkte, samen. Hij zelf schilderde er den Heilige, die op zijn eene knie gebogen, zijn eerbied voor ’t wonderdier betuigt, naar ’t welk ook zijn beide honden, naast hem, met levendige verbazing opzien.

Jacob van Artois, die ons uit deze bijbel- en wonder-beemden in de vlaamsche dreven terugvoert, was zijn heel wat jongere, en toch nog vóór hem overleden tijdgenoot (1613-1665) die, evenals hij, te Brussel geboren, daar eerst het onderwijs van zekeren Jan Mertens genoot, en zich toen verder onder Wildens schijnt gevormd te hebben. Hij werd in 1634 reeds tot meester aangenomen, en leî zich in zijn werken vooral op de studie der landelijke natuur toe, gelijk zij zich in zijn geboorteland aan zijn oogen voordeed. Waren er personen in aan te brengen, dan riep hij ’t penseel van dezen en genen zijner kunstbroeders te hulp gelijk bijv. dat van den ouden Teniers voor zijn Dorpskermis en een ander landschap, op ’t Muzéum te Brussel, dat van Pieter Bout van Leuven voor zijn Winter (aldaar). Elders komen weinig of geen stukken van zijne hand voor.

Een ander vlaamsch landschapschilder dezer dagen, dien wij niet voorbij mogen gaan, was de omstreeks 1600 te Antwerpen geboren Jacob Fouquières, een leerling naar ’t schijnt van den fluweelen Breughel en aanvankelijk daardoor in zijn trant werkzaam, tot hem ’t verkeer met Rubens, die hem ook voor zich zelf aan ’t werk stelde, een breeder wijze van uitvoering leerde kennen. In 1621 ging hij met hem naar Parijs, en verbleef daar ook later, toen hem van wegen Lodewijk XIII werd opgedragen, de voornaamste steden van Frankrijk af te beelden, gelijk wij hem in 1629 daartoe te Marseille aantreffen. Daar raakte hij intusschen aan ’t zwie-