Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/177

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Dijck. Zijn vader, een glasschilder, wien hij in 1599 geboren was, had hem eerst bij Van Baalen in de leer gedaan, doch hij dezen vervolgens voor Rubens verlaten, onder en naar wien hij zich aanvankelijk nu verder vormde. Een zijne vroegste stukken, een Kruisdraging in de kerk der Dominicanen te Antwerpen, draagt dan ook nog al het kenmerk van zijn streven, zijn meester zooveel doenlijk te volgen, zonder daarin natuurlijk naar den eisch te slagen. Wat later schilderde hij wellicht dat thans te Windsor-Castle berustende schoone stuk van hem na, waarop Sin Maarten is afgebeeld, zijn mantel halveerende, en waarvan zijn eigen welgeslaagde navolging in de dorpskerk van Saventhem in Brabant hangt. Hij liet er alleen de bij Rubens voorkomende bedelvrouw met haar kinderen af, en maakte de beelden wat beneden de natuurlijke grootte; terwijl er anders alles zoo geheel gelijkvormig is, dat er zelfs de min of meer gebrekkige verkorting van den Heilige in behouden bleef[1]. De brabantsche overlevering, die er een oorspronkelijk werk in zien wil, en het met een romantisch verhaal van Van Dijcks verblijf te Saventhem, ter liefde eener boerenschoone in verband brengt[2], wordt door de feiten weêrsproken. Meer voor zijn zelfstandigen aanleg en hooge begaafdheid, dan òf deze navolging, òf die eerste pogingen, spreekt dat waarschijnlijk mede nog uit deze jaren dagteekenende stuk uit het antwerpsche Muzéum, Maria over Kristus lijk weeklagende, waaruit, bij al de fletschheid der door den tijd verschoten verven, en de minder verfijnde teekening, een adel en verheffing spreekt, die op den beschouwer een treffender indruk nog maakt, dan het andere stuk van denzelfden inhoud, dat met de sedert verkregen kunstvaardigheid in Italië door hem geschilderd werd, en even onberispelijk van teekening is, als, in zijn ongerepten staat althans, eenstemmig van werking.

Naar Italië ging hij, op Rubens’ aandrang, in 1620, bezocht er Genua, Florence, Rome, en Venetië, maar bleef vooral in

  1. Zie de opmerkingen van Bürger, Trésors d’art, etc. p. 179.
  2. Gelijk dit o. a. in ’t Altaarstuk van Drost werd uitgewerkt.