Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/187

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en Van der Meulen. De eerste op zijn door Van Dijck geëtst portret als “gevechtschilder” (præliorum pictor) omschreven, werd in 1593 geboren en was in 1662 nog in leven. Tot hofschilder van den aarshertog Albert benoemd, bleef hij dat ook van zijn weduwe, en beider opvolger in ’t Landsbewind, den Cardinaal-infant. Veel zijner schilderijen zijn naar Spanje vervoerd, en daardoor thans nog te Madrid, van waar ze evenwel voor een deel door den beruchten kunstgragen maarschalk Soult werden weggeroofd. Nauwkeurig en gelukkig opgezet, en gemakkelijk en geestvol uitgevoed, laten ze echter in geschiedwaarheid alles te wenschen, en zijn geheel naar de vrije voorstelling van den schilder bewerkt. Daar hij ook aartshertog Leopolds heldendaden in den vlaamschen oorlog schilderde, raakten enkele zijner werken naar Weenen. Een zekere verwarring bestaat er omtrent hem – die den naam Pieter droeg – en zijn minder bekenden broeder Eduard; stukken van dezen zijn daardoor op zijn naam gebracht, hoewel ze van een geheel anderen aard en inhoud zijn, en ons een Boerendans, Filemon en Baucis (in prent), en derg. te zien geven. Een Bekeering van Paulus, vol beweging en gloed, mede als de laatsten te Weenen berustend, is echter van Pieter[1].

Naar dezen vormde zich, in de tweede helft der eeuw, de in 1634 uit een deftig geslacht geboren Brusselaar Antonis Frans van der Meulen, die echter zijn volgend leven buiten zijn vaderstad en land, als welbekend legerschilder van Lodewijk XIV, zou slijten. Lodewijks vermaarde minister Colbert, die van zijn werk onder ’t oog had gekregen, en er den zinnebeeldigen geschiedschilder Lebrun mee kennis liet maken, was oorzaak, dat Van der Meulen, naar Parijs geroepen, daar als ’s Konings loontrekker in de Gobelins huisvesting kreeg, met verplichting den Koning op zijn krijgstochten te volgen, en daarvan uitvoerige tafereelen te schilderen. Meesterlijk wist hij zich van

  1. Volgens het aangeteekende bij Kramm (bl. 1534) zou Pieter landschapschilder, in den trant van den fluweelen Breughel, en Eduard bataljeschilder geweest zijn. Maar Van Dijck en Corn. de Bie, die met hem leefden, en Pieter zoo noemen, zullen ’t toch wel geweten hebben.