Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/192

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hertog Leopold, stelde hem zeer op prijs, en schonk hem zijn invloedrijke bescherming. Een welgeslaagde alchimist van zijne hand, in den geest van die van Teniers, van ’t jaar 1648, is in ’t Muzéum te Brussel, een kloek gepenseelde en levendig gekleurde schoenmaker op ’t Trippenhuis. Met grijzen baard en kalen knikker zit de man op zijn driestal ijverig aan ’t werk, terwijl, aan de overzij van een tafel met allerlei gereedschap, zijn zwartgejakte huisvrouw, met een lichtblauw boezeltjen voor en een wit mopmutsjen op, aan ’t spinnen is. Achter hen is aan de eene zij een jongen aan den arbeid, terwijl aan den anderen kant eenige luî aan ’t kaarten zijn. Een portret, wellicht van een afwezigen huwelijkspruit, hangt aan den wand, en een geel leêren laars met roode voering ligt op den grond. Een andere schoenmaker, niet minder grijs gebaard, maar een platte roode muts schuins op de kale kruin gedrukt, is niet minder vlijtig op dat paneeltjen van Rijckaerts hand aan ’t werk, dat thans de Moltke-verzameling te Kopenhagen siert. Hij heeft juist zijn pikdraad uitgetrokken, en haalt die nu aan; achter staat een laars op de leest gespannen, en voor hem ligt, onder allerlei werkrommel, de andere op de tafel. Het eenig stuk huisraad, dat men verder in ’t armoedig vertrek ziet, is een etenskas, even oud, maar langt zoo stevig niet meer als zijn eigenaar, wiens vrouw men nog bij den schoorsteen aan ’t werk ziet. Op den Kristiaansburg zijn daar nog drie andere stukken van den schilder: een Zondagspret in een vlaamsche gelagkamer, een vrolijk Gezelschap in een boerenbinnenhuis, en een Muziekpartijtjen. Een rookende drinkebroêr, die te Rotterdam op zijn naam gaat, schijnt niet van zijne hand. Te Weenen daarentegen worden vier grooter en kleiner stukken van hem gevonden, daaronder een kloek gepenseelde schatdelfster, die met haar bezem een geest verdrijft. Mythologische onderwerpen, waaraan hij zich soms waagde, gingen hem minder goed van de hand.

Vaardiger en gelukkiger was daarin zijn 12 jaar ouder kunstbroeder Jan Miel – of Byeken (Bijtjen) als men hem op zijn Vlaamsch noemde – Die echter, na zich eerst onder Gerard Seghers geoefend te hebben, naar Italië ging, en daar sedert verbleef.