Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/198

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

derde de omstreeks 1625 geboren Frans Duchastel, wiens werken echter zeldzamer nog dan die van Coques zijn. Zijn hoofdwerk is zeker dat uitvoerige, in ’t gentsche Muzéum berustende stuk, dat den ruiteroptocht ter inhuldiging van Karel II als graaf van Vlaanderen, in 1666, voorstelt, en waarbij de spaansche Koning door den Landvoogd Castel-Rodrigo vertegenwoordigd is. Op het 20 rijnlandsche voeten hooge en 14 dergelijke breede schilderij, komen bij de duizend verschillende beeldjens, en meer dan honderd portretten der deelnemende hoofdpersonen voor. In Teniers’ trant schilderde hij o. a. een paar verkeerbordspelers, te Kopenhagen, waarvan de een door zijn gelukkige worpen de aandacht van zijn medespelers en de belangstellende toeschouwers trekt, terwijl een bediende inmiddels bezig is, de tafel op den voorgrond te dekken, en een meisjen een der aanwezigen een glas wijn aanbiedt. Van den levensloop des schilders is tot dusver weinig bekend.

Wat meer vernamen wij, in de laatste jaren, van den natuur-, dieren- en vruchtenschilder Pieter Gijsels van Antwerpen, wiens levensloop, in zijn hoofdpunten, door Van Lerius is opgediept, en die in 1621 geboren, in 1649 als meester erkend werd, in 1690 overleed. Een fraai stukjen met dood wild in een landschap, op ’t Muzéum te Brussel, beeldt ons op een terras, beneden eenige half in puin verkeerde zuilen, een doode haas, een zwaan en ander gevogelte, bij een jachtgeweer en weitas, af; tusschen de zuilen een aarden pot. In Londen, bij den Heer Hope, berust een even krachtig, als fijn en uitvoerig bewerkt stuk, met een pauw, zwaan, reiger, wat kleiner gevogelte, distels en andere planten en vlinders; in den Louvre een paar vlaamsche dorpsgezichten; te Dresden weder een stukjen met dood wild en jachtgerei. Met breeder penseel, en geheel in den trant van Snijders, schilderde zijn vijftien jaar jongere stadgenoot, David de Coninck, die in later dagen naar Rome trok, daar in 1680 overleed, en van wien een levensgroote herten- en berenjacht op ’t Trippenhuis prijken. Bij de eene ziet men een damhert, door een halfdozijn honden bestookt, het water uit, over een rots vluchten; bij de andere een beer door een vijftal honden