Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nelijk italiaansche en duitsche invloed een bevalliger uitdrukking wist aan te brengen.[1]

Even als in Noord-Nederland, waren ook in de vlaamsche streken angelsaxische en iersche geloofspreêkers het Kristendom komen verkondigen, en hadden er ook van hun betrekkelijke kunstbeschaving de sporen achtergelaten. Handschriften, met miniaturen opgeluisterd, “verlucht” als men ’t in ’t Nederlandssch dier dagen noemde, uit de van hen herkomstige abdijen, St. Bertijn, St. Armand en and., getuigen van een anderen dan byzantijnschen geest, en doen vooral van de 13e eeuw af van een gewijzigd kunstkarakter blijken. Zij getuigen van meer oorspronkelijkheid, zij ’t ook al niet altoos bevalligheid, van voorstelling. De lichaamsgestalte is slanker, het gelaat meer eirond, de oogen wijder geopend, de wimbrauwen meer gebogen, de neus rechtstandig gevormd, de mondhoeken min of meer ingetrokken, het gansche gelaat van meer kracht en adel voorts, dan zachtheid van uitdrukking; voeten, armen en handen daarbij overmatig lang, maar de vrouwen van ’t gewaad minder plomp, en hier en daar zelfs niet zonder smaak geplooid. De teekening blijft wel nog altijd zwak, maar de gestalte ontbeert geen welgevallige grootschheid van uitdrukking. De gansche voorstelling is in gouden of zilveren lijnen gevat, met vierkante of geruite, door elkander geslingerde figuren, en medaljons met meiligen-beeldjes aan de hoeken versierd. De hoofdletters dier handschiften vormen als miniaturen op zich zelf; en zij geven daarbij tot allerlei dartele uitspattingen van een levendig vernuft aanleiding, dat niet schroomt zijn ondeugende luimen bot te vieren. Reeds begint in een en ander die zelfstandige vlaamsche of, wil men, nederlandsche geest, die zin voor werkelijkheid en leven als door te schemeren, die zich in de latere nederlandsche kunstgewrochten zooveel treffender en glansrijker nog zou uiten.

Toen Vlaanderen, in de 14e eeuw, door zijn vrijheid, zijn nijverheid en scheepvaart, zijn graven, zijn abten, en poorters nog in rijkdom en kunstzin bleef toenemen, om er Engeland

  1. Zie over een en ander Dehaisnes De l’art chrétien en Flandre (Douai, 1860).