Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/34

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

thius, altijd in gezelschap van Vrouw Wijsbegeerte, bij den veldarbeid toekijken, terwijl op den voorgrond een landman aan ’t ploegen is, een jonkman achter hem koren zaait, een ander wat verder op maait, en in de verte een huis en wat boomen gezien worden, blauw gekleurd en met de teêrste fijnheid gepenseeld. Op de vierde afbeelding richt Vrouw Wijsbegeerte Boëthius' gedachten ten Hemel, terwijl zij hem vleugelen aanhecht, en hij gereed schijnt omhoog te stijgen. Buiten ’t vertrek, in een groenend landschap, waar een schuitjen in ’t meer wiegelt, en in de verte een kasteel prijkt, zweeft een Engel in minzame majesteit, verwonderlijk schoon, gemodeleerd. In de vijfde eindelijk wijst Vrouw Wijsbegeerte, met haar scepter, Boëthius twee mannen, die nabij een paleis den grond omspitten, terwijl zich daarnaast een straat laat zien, met haar oude vlaamsche huizen, als twee droppelen waters op die van Brugge gelijkend. De omlijsting wordt door een breeden geelen rand gevormd, met goud doorsprenkeld, en waarom zich eiken lofwerk slingert, uitnemend schoon bewerkt. Hier en daar heeft er de kunstenaar, met de treffendste waarheid en de bevalligste losheid, pauwen, uilen, en ijsvogels, rozen, viooltjens, aardbeyenplanten en erwtenbloesem, vogelnestjens, allerlei gebladerte, en daar overal doorheen mortieren en kogels geschilderd, met het devies van den huize: Plus est en vous.

Met het kleefsche wapen vinden wij daarentegen den rand den handschriften versierd, die, omstreeks denzelfden tijd, voor Maximiliaans veldheer Filips van Kleef verlicht werden, en in de boekerijen te Gotha en in Den Haag bewaard worden. In de akademische te Utrecht zien wij een keurigen Augustinus (de civitate Dei), voor den Heer van Borselen van der Vere verlicht, wiens geslachtswapen op den gouden rand der hoofdprent tusschen bloemen, aardbeyen, slakken, en enkele vogels prijkt; daarbij ook een exter, wiens wit en zwart gevederte kennelijk op ’t zilver en sabel van ’t wapen doelt. Op andere verlichte bladzijden zijn arabesken en figuren zonder goudgrond aangebracht. In de hoofdletters der verschillende boeken worden miniaturen in Memlings trant — en deels wellicht van zijne hand — gevonden; gelijk voor ’t vierde die met