Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/39

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

te wenschen over. Beide schilders hingen in hun vorming waarschijnlijk met de keulsche schilderschool samen, die, in ’t laatst der veertiende en den aanvang der vijftiende eeuw, in Meester Willem (van Heerle) en Meester Steven twee zulke verdienstelijke schilders telde[1]. Zeker valt in de gestaltenis hunner beelden, met name die van Willem, het gerekte en onjuiste der teekening te misprijzen, de stijve houding en groepeering af te keuren; hun bevalligheid en innemende vroomheid van uitdrukking laat zich echter niet ontkennen. Het zachte koloriet is wat te bleek, en vooral in de vleeschtinten weinig warm, al weet Meester Steven er meer kracht in aan te brengen, gelijk hij Meester Willem ook in natuurlijkheid van houding, groepeering, en kleeding overtreft[2]. Blijkbaar is hij dan ook wel de grootste aller keulsche meesters, en had hunne school in hem haar toppunt bereikt, om thans in Vlaanderen door die van Brugge — als men ze pleegt te noemen — en haar even kracht- als gevoelvolle gewrochten in de schaduw gesteld te worden[3].

’t Is onzeker in hoever deze in haar eerste vertegenwoordigers, Huibert en Johan van Eyck, met de keulsche samenhing. Hun waarschijnlijke geboorteplaats Mazeik zon reeds eenig verband doen vermoeden, en temeer indien men de aangifte van ’t geboortejaar des eersten zoo vroeg zou moeten stellen, als sedert Karel van Manders Schilderboek te geschieden pleegt. Dat deze echter op zulke dagteekeningen niet zeker ging, erkent hij zelf. Ze juist aan te geven, zegt hij in zijne Voorrede, “valt dikwijls zwaar en ondoenlijk: want al vraagt men iemand van zijn eigen vader, wanneer hij geboren en gestorven is, hij weet er t’somtijden weinig van te zeggen; ik mag ten minste, als ’t nauwt, met Varro en Plinius zeggen: dezulke leefde

  1. Zie over hen en hunne werken, vooral Crowe en Cavalcaselle, in hun aangehaalde Histoire I. p. 91, ss.
  2. “Chez Wilhelm les figures sont remarquablement allongées et maigres; chez Stephan elles sont courtes et replètes” (Aid. p. 95).
  3. “De bonne heure l’école flamande refplanta celle de Cologne; elle modifia le sentiment religieux de celle-ci, et lui imprima son propre réalisme. Toutefois les tableaux de l’ancienne école Colonaise ont un charme que nous ne pouvous nous empêcher d’admirer”. (Ald. p. 91).