Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/40

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

in zulk jaar, of zijn werken waren van zulk een tijd, of ten tijde van zulken Keizer, Hertog, of Graaf”. Hij schrijft dan ook alleen: “bij dat men gissen kan, most Hubertus wel geboren wezen omtrent anno 1366, en, Joannes etlijke jaren daarna”. Daar het nu echter, uit andere omstandigheden, voor Johan vrij zeker is uitgemaakt, dat hij eerst na 1390 geboren werd, maakt zulk een groot verschil van jaren tusschen hem en zijn broeder de door van Mander vermelde gissing minder waarschijnlijk, terwijl zij ook door geen enkele verdere omstandigheid gesteund wordt[1]. Wij zouden dus eer geneigd zijn, Huiberts geboortedag een twintig jaar te verschuiven, en hem liever vier of vijf dan vijfentwintig met zijn broeder, in de kunst als in den bloede, te doen verschillen. Van geen van beiden hooren wij verder iets, vóór zij met Vlaanderen in betrekking staan. In 1421 vernemen wij, dat beiden, ter liefde van Filips overleden gemalin, Michelle van Frankrijk, bij de gentsche St. Lukasgilde worden ingeschreven; waren zij vóór dien tijd reeds te Brugge woonachtig, of uit Limburg overgekomen, of reeds wat langer in Gent? Het is ons niet bekend. Wij weten alleen, door Pincharts nasporingen[2], dat Johan in ’t gevolg van Jan van Beyeren — Jacoba’s beruchten oom — omstreeks denzelfden tijd naar Holland kwam, en van Sept. 1422 tot Sept. 1424, als “mijns Genadigs Heeren schilder” in Den Haag werkzaam was. Wat hij daar wrocht, is almede niet bekend geworden; wellicht dat in deerlijk gehavenden staat thans in ’t bisschoppelijk Muzæum te Haarlem voorhanden tafreel der Afneming van ’t Kruis op goudgrond, dat althans in werkelijkheid van opvatting en uitdrukking geheel zijn trant verraadt[3], en voorts

  1. Integendeel zou zich die zooveel vroegere geboorte, bij zoo uiterst weinig stukken van Huiberts hand, des te moeilijker laten verklaren.
  2. In zijn zaakrijke annotations achter de fransche vertaling van Crowe en Cavalcaselle, II, en elders.
  3. De personen, die het doode lichaam omgeven, zijn daarbij niet alleen geheel in den vlaamschen tooi zijner dagen gehuld, maar een van hen draagt zelfs om zijn hoofddeksel dien rooden doek gewonden, dien men ook uit zijn herhaaldelijk uitgegeven eigenhandig portret in ’t Lam Gods kent. De uitdrukking van smart op Maria’s gelaat, en de adel, die in de lijkkleurde trekken