Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/57

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

achter, en had noch die verheffing, noch die treffende waarheid van kunst, die ieders volle bewondering afdwingt. Algemeen geliefd bij zijne tijdgenooten, lokte hij ook vreemdelingen — gelijk den Duitscher Maarten Schon — tot zijne studie uit, en hielp schilders als Dirk Bouts van Leuven, en den keurigen Hans Memling[1] vormen. Hij overleed in 1464.

Over Memling is, tot in de laatste jaren toe, de meest romantische overlevering in omloop geweest. Ieder, die het Sint Jans Gasthuis te Brugge bezocht, of de daar bewaarde meesterstukken zijner hand ook maar in prent gezien heeft, weet daarvan te spreken. Ook daaromtrent intusschen heeft de tijd eindelijk de waarheid aan ’t licht gebracht, of liever — want nog altijd blijft zijn levensloop in veel opzichten onbekend — de onjuistheid der met zijn naam en lot verbonden legende aangetoond. Wij weten nu, dat hij zeer zeker in ’t jaar 1477, en waarschijnlijk reeds vroeger, als welgesteld kunstenaar te Brugge leefde, er een eigen huis aan den Vlamingdam (thans St. Jorisstraat) bewoonde, er in 1479 zijne geldelijke bijdrage tot de krijgskosten voor Maximilaan van Oostenrijk betaalde, en er in ’t begin van December 1495 overleed. In 1472 schilderde hij een thans voor de helft te Munchen berustend stuk, dat de Heilige Maagd met den Dooper voorstelde; in ’t volgende jaar leverde hij dat verwonderluk schoone “Laatste Oordeel” af, dat te Sluis ingescheept, in ’t kanaal door den zeeschuimer Paul Beneke gekaapt werd, en zoo naar Danzig kwam, om er de St. Joriskapel in den Dom te versieren. Hij stond toen op de volle hoogte zijner kunst, gelijk dit stuk zon kunnen volstaan te bewijzen. Zijn schilderij van Maria’s Zeven Vreugden te Munchen, dat oorspronkelijk voor de kapel der brugsche looyersgilde bestemd was, voltooide hij omstreeks 1480. Negen jaar later doen ons de jaarboeken van ’t Sint Jans gasthuis blijken, dat de heilige beenderen van Sint

  1. Dat de naam zóó, en niet Hemling, moet luiden, staat vast; reeds door Van Mander, Goltzius en Sanderus werd hij dan ook zoo geschreven, en de H door een vreemdeling (Descamps), die ter nauwernood Vlaamsch kende, eerst een paar eeuwen later, in de plaats der M gesteld. De naam zelf zal wel zoon van Memmo beduiden.