Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/59

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

overlevering wel op later dagteekening gesteld, maar kennelijk te veel bij de andere daar berustende stukken achterstaande, dan dat zij niet uit vroeger tijd zou spruiten. De gerekte vormen en koelheid van toon, die in alle drie deze stukken heerschen, en zich ook in de Afneming van ’t Kruis in ’t Sint Janshuis openbaren, maken het zoo voor ’t een als ’t ander duidelijk. In al zijn verheven kracht zien wij hem daarentegen in het kleine stukjen der Drie Koningen (1479) in ’t zelfde Gasthuis, en de overeenkomstige Moedermaagd te Chiswick.

De Sibyl stelt ons een vrouw voor oogen, met bleek en kwijnend gelaat, maar wier trekken alle uitdrukking en diepte missen. Het fletsche koloriet wordt door geen schaduw verhoogd, en bij alle fijnheid van zijn penseel, derft het blijkbaar nog de noodige kracht. Welk een verschil daarin met het outerstukjen der Drie Koningen, in al de bekoorlijkheid van zijn onberispelijk schoon! In zijn harmonische voleinding wint het dit dan ook voorzeker van het anders zooveel grootschere stuk, dat in zijn hoofdvak Sint Katharina’s mystisch huwelijk voorstelt, en door zijn ernstige schoonheid en aantrekkelijke diepte telkens weder het oog tot zich lokt[1]. De bevoorrechte Heilige ligt, aan den voet van ’t verhemelte, waaronder de Moedermaagd troont, voor ’t Jezuskind geknield, dat haar den trouwring toesteekt. Tegenover haar staat Sinte Barbara, een misboek in de hand. Beide dragen den tooi der edelvrouwen van ’t borgondische hof. Aan weêrszijden van ’t verhemelte ziet men de Engelen, met ontplooide vleugels, als getuigen van den echt, en achter hen twee edele Heiligen-beelden, beide Joannessen, Apostel en Dooper, de schutspatroons van ’t gesticht. Aan de binnenzij der luiken dezelfde Heiligen, maar de een op Patmos, de ander bij zijn onthoofding. Aan de buitenzij

  1. “Si d’abord on se passionne pour l’ Adoration des Mages”, schijft Vitet, “parce qu’elle est plus irréprochable, on ne veut plus quitter le Mariage de Ste. Catherine quand une fois on y revient; on s’y attache, on s’en pénètre; sans cesse on y découvre quelque chose de plus. C’est une de ces symphonies qui semblent plus nouvelles à mesure que l’oreille les entend plus souvent”. (Etudes, t. pl. p. 221).