Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/65

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vakken, waarop eenige Heiligen en de schenker van het stuk, met zijn zoon, evenaren echter het grootsche middenvak niet. Ook is de vleeschtint, ofschoon veelal helder en levendig, elders donker en mat, en doet voor de gloedvolle warmte der Van Eycks verre onder.

Na eenigen tijd verzaakte de kunstenaar, door het genot van den wijn verlokt, zijn kloostergelofte, en werd daarop door zijn oversten een poos verwijderd. Bij zijn terugkeer in zwaarmoedigheid vervallen, wordt hij op nieuw in ’t klooster verpleegd. Daarna ziek geworden, sterft hij in 1482. Hoewel er meer dan een schilderstuk op zijn naam gaat, laat zich met zekerheid alleen dat te Florence aan hem toekennen.

Veel minder zekers nog valt er ook omtrent het werk van een ander groot schilder van zijn stad en tijd te zeggen, meester Joost van Gent, die, van daar naar Italië getrokken, zich, in de jaren 1462 tot ’75, te Urbino aan de vlaamsche schilderkunst wijdde, en er in dienst van den Hertog werkzaam was. In die betrekking schilderde hij er wellicht de reeks van fantastische portretten, die thans voor een deel in den Louvre berusten, en in teekening en koloriet den vlaamschen stijl verraden[1]. In ’t algemeen stond de vlaamsche kunst in deze dagen zeer hoog aangeschreven. Niet alleen dat de Siënnees Parrasio, in 1499, stukken van Johan van Eyck en Van der Weyden copiëerde; reeds tien jaar vroeger was de Napolitaan Colantonio del Fiore voor den stijl der vlaamsche meesters en hunne gewrochten zoo bezield geworden, dat hij besloten had ze ten hunnent te gaan bestudeeren, terwijl Koning Renier van Napels zelf zich er meê belastte hem te vormen. Van Antonello’s reis naar Vlaanderen — in 1445 — vernamen wij vroeger reeds. Na zijn terugkomst te Venecië gevestigd, bracht hij daar den smaak voor de vlaamsche schilderschool en hare werken — de opere ponentine (gewrochten van ’t Westen) als men ze er noemde — over; terwijl in Midden-Italië de bewondering voor de vlaamsche kunst zoo klom, dat Griovanni Santi

  1. Zie de Geschichte der italienischen Malerei van Crowe und Cavalcaselle, III, S. 337.